E. du Perron
aan
Menno ter Braak

Brussel, [3 februari 1931]

Brussel, Dinsdag.

Beste Menno,

Het is erg aardig van je dat je ondanks je koorts zoo spoedig geantwoord hebt; het is misschien nog aardiger dat je de opdracht van Een V. aanvaardt. Eerlijk gezegd, kreeg ik hoe langer hoe meer het gevoel dat je het wel tè zwak moest vinden; ik had je dan met het grootste genoegen iets toekomstigs ‘gewijd’. Maar ten slotte, wat je in dit boek aanvaardt, is niet in de eerste plaats het werk (al heb ik eig. met géén boek zooveel moeite gehad als juist met dit). Het einde is veel beter dan het begin; het werd ook later geschreven: het begin is van 1922, het midden van '23; het laatste hoofdstuk van '26. Het boek werd in den 3en persoon begonnen; later, in Montmartre, had ik een dagboek voor mijzelf, waaruit ik rijkelijk heb geput; nog later weer werkte ik alles in dagboekvorm om, en zoo is het ook verschenen. In 125 exemplaren, waarvan ik er zeker nog een 50 heb verbrand. Het werd daarom ook halfslachtig: Kristiaan ‘vertelde zichzelf’ op een manier die allesbehalve aannemelijk was; zooveel zelfcritiek, onmiddellijk volgende op de dwaasheden, was ongerijmd. Vandaar dat ik er dit afwisselend vertellen en citeren van het dagboek op gevonden heb. Het blijft overigens toch een gek boekje; in een nawoord heb ik het ‘verklaard’, en er ook meteen bij gezet waarom het mijzelf nog lief is. Het is tòch de sleutel tot mijn persoon-en-werk. De ironie is er al, want eig. ben ik nooit zóó lullig geweest; alleen het kwam niet in mij op mijzelf duidelijker (en met meer eigenliefde) tegenover Andrée gelijk te geven. De ‘Anton’-kwestie is bijzaak; ik moet indertijd gemeend hebben - hierin ook gesterkt door wat ik kende van Coster - dat alle Hollandsche jongeren zoo idioot waren, dat hij representatief was, en niet, in levenden lijve reeds, caricaturaal.

De sentimentaliteit, waartoe ik later misschien geheel terug zal komen, is hier inderdaad niet zóó weggewerkt als in mijn verdere schrijverij (behalve misschien de Historie van Gevoel in N.V.). Na Een Voorbereiding, dat ik eerst als mislukt, of niet voor publicatie geschikt, wegstopte, schreef ik Het Roerend Bezit (eig. ertusschendoor dus, in Jan. '23); het was eig. precies hetzelfde, maar in een verhaal van 20 blzn. Met dat verhaal kwam het nieuwe genre; de ‘jeune Européen’ in tegenstelling met het naïeve mannetje dat uit Brugge (lees: Java) kwam. Kan dit alles je psychologisch wegwijs maken?

Als je de eerste blzn. nog niet verscheurd hebt, geef ze dan aan Bouws, die ze graag wilde lezen. Door Anthonie Donker is het boek veroordeeld; door Slau eig. ook; we zullen zien wat hij ervan zegt. Werkelijk goed is het natuurlijk niet (daarover hoeven we niet te praten), maar ik zou het toch niet graag ruilen tegen b.v. Serenitas. - Wat Hampton Court betreft (en al ben je zoo vriendelijk er een zekere vergelijking mee te treffen), ik ben er zeker van dat het 3 × zoo goed is, je komt er bekaaider van af dan Jacques de Thouars!

Ik wacht nu dus - voor Stols - op drukproeven en inleiding van Domineesland. De opdracht-overdracht bewerkstellig je wel als je weer hier bent; dan hoeft het Carnaval niet over de post naar je toe (ik heb het trouwens nog niet hier). Wanneer denk je te komen?

Ik vind het nogal vermakelijk dat Bouws mijn epistel door de telefoon voorlas; gegeven de rust-en-duidelijkheid die hij achter dit toestel beoefent, kan het er alleen maar bij gewonnen hebben. - Waarom mijn voorkeur voor Vic van Vriesland? De persoonlijke sympathie zal er wel ièts toe doen, maar hij is toch ook werkelijk zeer intelligent en verfijnd; ik lees bij hem ook door den ‘vorm’ heen - al kan ik je bezwaren deelen. Het feit is dat hij tot een oudere generatie behoort, althans daardoor geschoold is: zijn opstellen zijn veel meer ‘geschreven’, veel minder ‘uitgesproken’ dan de onze, maar hij heeft toch niets van Coster bijv., hij is inderdaad zeer zuiver aanvoelend en penetrant; verder is hij - wat wij eig. geen van allen zijn - werkelijk uitstekend in de geheele Europeesche literatuur georiënteerd. Wat een verschil bijv. met het philosofisch-oordeelende van Anth. Donker; ook in zijn kritieken, en met al zijn respect voor den afstand Poëet-kruier, zooals jij terecht zegt, blijft Vic een verfijnd cosmopoliet en is Anthonie eig. een betweterige Rotterdamsche onderwijzerszoon. Misschien zal jij zijn kritieken beter waardeeren als je ze gebundeld leest, dus als de man erachter beter zichtbaar wordt. Maar wat je tegen zijn stijl hebt, voel ik volkomen, en ik beschouw hem tenslotte dan ook niet als bij ‘ons’ behoorend. Als mensch is het een verdòmd aardige kerel; ‘ver-dommde aaarrdig’, zoals voornoemde Anthonie zegt.

Nu Malraux. Tegen dat je dezen brief ontvangt, heb je Les Conquérants misschien uit en bent al van gevoelen veranderd. Inderdaad begint met Garine eigenlijk Malraux. Het boek komt langzaam los, ofschoon ik toch ook het eerste deel eig. zeer goed vind - maar misschien merk je dit pas bij een herlezing, als je weet waar het alles naar toe moet. Meer dan een reisbeschrijving is het toch zeker! - het uitgevlakt karakter van den ‘ik’ (waarvan M. te bewust een ‘getuige’ heeft willen maken en vooral niets meer) dérouteert je misschien als onvoorbereid lezer, maar er zijn toch 2 dingen: het duidelijk voelen aankomen van het ‘gevaar’; van de actie die eerst door de radio's wordt aangekondigd; en de uitstekende portretten van de vertegenwoordigers, in elke haven, van de revolutionaire partij, met tenslotte het prachtige portret van Garine, juist vóór je hem ziet. Maar alles is misschien tè streng, tè beheerscht, in tegenstelling met het sappige, persoonlijke van Barnabooth. Larbaud is ongetwijfeld ook veel meer een rasecht schrijver dan Malraux. De stijl van Malraux is moeilijk: te fleurig en te geserreerd tegelijkertijd (tenminste soms); het element ‘prettig-leesbaar’ ontbreekt bij hem; in La Voie Royale is het nog veel erger dan hier. Maar je voelt toch wel dat je met een kérel te maken hebt, in tegenstelling met bijna alle andere jonge Franschen, inbegrepen die voor mij onverdragelijke would-be-krachtpatser: voetballer-toreador-en-candidaat-député, Henri de Montherlant. Ik ben werkelijk benieuwd hoe je het boek zult vinden als je het uit hebt. Ieder boek van M. wint bij een herlezing, als je je met het eig. ‘verhaal’ geheel vertrouwd hebt gemaakt. Ik vrees dat het je toch niet werkelijk helemaal treffen zal, dat het in de buurt van bewondering of waardeering zal blijven. Daarentegen zal Jean Barois je weer van a tot z te pakken nemen: let eens op.

Jammer dat je dien Van Eyck niet eens op het potje wil zetten, waar hij al lang op behoorde te worden vertoond. Ik vind hem net zoo nietszeggend en vervelend als jij, maar dàt is geen bezwaar. Neen, wat mij weerhoudt is dat jij het veel beter zou doen, dat jij hem veel meer zou raken ook dan ik. Maar enfin, als je het verdomt, dan maar een paar zinnetjes in het ‘cahier v/e lezer’, tegelegenertijd. Word spoedig beter; een hand van je

E.

P.S. - Ik heb dat Meulenhoffsche proza niet gelezen - niet aan gedàcht het te lezen - en het boekje is weggegooid. Dus...

Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).

 

Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie