E. du Perron
aan
Menno ter Braak

Bellevue, [25 maart 1933]

Bellevue, Zaterdagmiddag.

B.M.,

Je brief met bijlagen van Jan en Maurice kwam als contant antwoord op mijn vorige. Daarna het stuk van je ex-discipel. Dit laatste lijkt mij best, als het niet zoo schoolsch telkens weer met een nieuwe regel begint. Maar vind-je het ‘de moeite waard’, vooral nu we zoo overstelpt worden door copy? - De stukken van Jan heb ik maar gewoon zelf gelezen en gekeurd; ze zijn soms heel goed voor Jan, al kan ik me au fond met deze faciele manier van afrekenen niet meer zoo vereenigen als ik het misschien vroeger deed. Dat Maurice bezwaren heeft tegen een Greshoff-toon in het Panopticum, kan ik mij voorstellen; deze bezending mag wel met zorg worden verdeeld! Twee dingen keurde ik af - dat over ‘de Prins’ (waar we nu genoeg over hebben gehad) en nog een, dat ik erg flauw (mat) vond. Wat ik verder over M. denk, schreef ik je gisteren al, en daar blijf ik bij. Ik stuur alles terug aan Bouws, ook het stuk van je ex-discipel. Ik ben benieuwd wat je van Hitler maken zult; ik sprak er zoonet met Bep over, die bang was dat je hem - hoe aardig op zichzelf dan ook - toch te literair alleen zou aanvallen, of, politisch gesproken, te veel van het ongerepte Holland uit. Dat je Hitler belachelijk kunt maken als ‘geest’ lijdt niet den minsten twijfel, je zou, vanuit Europeesch-politiek of- menschelijk standpunt moeten aantoonen waarom hij zelf tenslotte zoo'n flapdrol is, zoo'n politieagent, die nu al door zijn onder-dienders wordt voortgeduwd en overschreeuwd. Waarom deze vent in Duitschland mogelijk is, terwijl voor Italiaansche (wan)smaak tenminste nog een Mussolini noodig was: wat het triviale, prollige, minderwaardige in de figuur Hitler is, niet als ‘geest’, maar zelfs in de rol die hij zich gekozen heeft. Je zou daarvoor nog andere dingen moeten lezen dan Mein Kampf, denk ik, dat boek kàn n.l. niet echt zijn, geschreven in volle actie! dat boek moèt vol humbug staan waar de Adolf zelf niet aan gelooft.

Het is beroerd dat je zoo gefnuikt wordt en belemmerd door je schoolplichten; in een anderen tijd zou ik zeggen: wees nu maar moedig, ga weg en ga ook dat ongerepte-land-ter-zij-van-alles voor een paar jaren uit - maar nu moet ik met hopen en vreezen tegelijk zelf aan een baantje denken, zooals jij er dan een verwerpen zou! de ‘goede raad’ is ditmaal dus werkelijk niet aan mij.

De N.R.F. denkt over een nieuwe vertaling van de Havelaar. Ik ben bezig Malraux aan te porren om het vooral te doen, en later, als het gaat, nog wat andere dingen. Het is toch een schandaal dat een Europeesche eersterangs-figuur in ieder opzicht als Multatuli was, nog steeds opzij gezet is niet alleen, maar langzamerhand voor verouderd doorgaat, zooals uit de brieven van Lawrence blijkt.

Het stuk van Elsschot over Stijl vind ik wel aardig... nu ja, voouit, omdat het Elsschot is. Ik ben soms toch wel bang dat we een beetje in de commis-voyageurs-toon belanden, met al die ‘frischheid’. Nu niet, maar het zou kunnen... Greshoff heeft op dat gebied nooit een paard van een ezel kunnen onderscheiden en allerlei prulkerels bewonderd om hun frissche toon, die werkelijk - het spijt mij dat ik Maurice gelijk moet geven - eigenlijk in de Pourquoi pas thuishoorden. Voor Jan zelf maak ik een uitzondering en ben ik het niet met M. eens! Het zit bij hem altijd aan andere dingen vast, die wel hun bizondere waarde hebben, vind ik.

Wat wàs die rel bij Morgenrot? Waaròm had Dr. J.F. Otten een fluitje bij zich? Ik weet nu wel het een en ander van Duitsche en Fransche, maar weer niets van ‘Dietsche’ politiek. Alzoo: licht mij in, in een volgend nummer.

Ik wil nog eens een stuk schrijven over de infame, minderwaardige, degelijke, polderlandsche, botheid van Potgieter: die vent vertegenwoordigt alles wat wij haten in de ‘hoogere’ Hollandsche rotmentaliteit, hij is de Droogstoppel van onze 19e-eeuwsche betere letterlievendheid, een ‘vent’ van NIX, met een feilloos wantrouwen in Multatuli, omdat hij voelde, hoe hier een ‘Vent’ stond die zijn heele arsenaal van waardebepalinkjes en -metertjes onderste boven kon schoppen als een wild paard een Hollandsche pronkkamer, en dat hij zelf, met al zijn cultuur, die toch ook voor een soortement raspaard kon doorgaan, een trage, getemde knol bleef, net goed genoeg om voor een heerenwagen langs de singel te paradeeren, terwijl die andere iedere polderlandsche sloot en barrière nam, zonder eenige moeite. De lage, kleine, voorzichtige ziel van dien onbeteekenenden frazenknutselaar (zooals men schaak speelt of triktrak) is werkelijk nog lang niet genoeg - niet openbaar genoeg, gekraakt. Enfin, voorloopig werk ik aan mijn ‘roman’.

Veel hartelijks van je

E.

Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).

 

Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie