Menno ter Braak
aan
E. du Perron

Den Haag, 6 maart 1935

Den Haag, 6 Maart '35

Beste Eddy

Gisteren ontmoette ik, helaas maar kort, Guéhenno, en met buitengewoon genoegen! Niet alleen, dat wij zeer spoedig ‘op gang’ waren; maar ik vond hem zoo mogelijk nog aardiger dan zijn boek. Het portret, dat je van hem geteekend hebt, was inderdaad erg onflatteus, want hij heeft bijzonder aardige oogen, die alles doen vergeten wat er verder minder goed geconstrueerd is. Hij werd mij afgeleverd door een oude juffrouw van Nederland-Frankrijk, die hem door het Mauritshuis geleid had. Hij schijnt zeer veel ‘gêne’ gewekt te hebben door zijn causerie. Des te beter. Ik hoop hem spoedig weer te zien. Zijn heele habitus ligt mij beter dan Malraux, waarbij komt, dat hij zeer gemakkelijk verstaanbaar spreekt, zoodat onze conversatie niet noemenswaardig onder mijn gebrek aan spreekroutine leed. Ik gaf hem groeten mee, dus je zult nog wel nieuws van hem hooren. De Hindoesche man is er nog niet geweest. Maar daar stel ik mij aanzienlijk minder van voor.

Hoe gaat het nu met je ‘mot’ met Slau? Ik schreef hem, hoezeer ook langzamerhand spuwend van het geval, een lange, zoo zakelijk mogelijke slotbrief, die hij, hoop ik, goed op zal vatten en binnen verloop van tijd verteren. Gevolg is overigens, dat nu Vic weer gebelgd is op mij, omdat ik Slau te veel heb toegegeven (ik zond hem n.l. een doorslag van mijn brief aan Slau). Zoo kunnen we aan den gang blijven, maar ik laat de zaak nu gewoon loopen. Ik heb wel wat beters te doen. Dat is zeker, dat dit de laatste maal is, dat ik met Slau vertrouwelijk over andere menschen spreek. Hij is in staat om morgen aan de Lang te schrijven, dat hij zoo juist van mij vernomen heeft, dat ik hem een analphabeet en een kruidenier vind.

En hoe staat het nu met Ducroo? Het boeit me zeer te weten, wat je van dien slotbrief hebt gemaakt! Trouwens, ik ben verlangend het hele boek te lezen.

Vanavond ga ik naar een lezing van Spengler. Minder voor de lezing als om mijn waarschijnlijk verouderde meening uit Een Studie in Schaduw aan zijn persoonlijk optreden te toetsen.

Verder niet veel nieuws. Lucullus is nog altijd in statu schorsendi en ik zit daardoor meer dan me lief is in de bioscoop. Gelukkig heeft een abonné nu over mij als bioscoopcriticus geklaagd; ‘wij hebben allang genoeg van de pedanterie van M.t.B., die altijd over zijn eigen ideeën schrijft en de boeken meestal slecht critiseerd. Neen, dan uwe heeren Borel en Willink, zij gaan recht op het doel af en plaatsten ons midden in waar het om ging’, schreef deze aardige abonné. Het blijkt dus, dat deze gewenschte critiek zonder enig bezwaar corrupt kan zijn. Als je zoo'n briefje gelezen hebt, kost het de eerste dag werkelijk groote moeite om iets op papier te zetten, en alleen krampachtig denken aan den heer van Crevel is nog een therapie.

Hierbij nog de kaart van Slauerhoff. Gedeeltelijk voor mij onleesbaar.

Hart. gr. ook van Ant voor jullie beiden

je

Menno

O, ja, hierbij nog een briefje van ‘Cor’ (graag terug), die zooals je weet mij De Pantserkrant ter lezing vroeg. Is het niet voortreffelijk? Hij heeft overigens nog geen 100% critiek of wat ook laten hooren.

Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).

 

Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie