E. du Perron
aan
Menno ter Braak

Parijs, [10 juni 1936]

Parijs, Woensdag.

Beste Menno,

Ik kreeg wel Székely en Soewarno door je besproken, maar niet het stuk over je zelf. Die historie over ‘toestanden’ heb je uitstekend benut; het heele stuk is trouwens heel aardig. - Ik kreeg eindelijk bericht van Tissing, die overal omgezworven heeft en zelfs hier in Parijs was, en overal naar me gevraagd heeft, maar niet heeft gevonden. Hij neemt zich nu voor, de 20e hier te komen. Ik kijk zeer verlangend naar hem uit. Ik schrijf hem gelijk hiermee en zend hem je stuk over de 2 Indische dames-auteurs; als je hem dan ziet is het een aanknoopingspunt. Ik zal hem nu naar jou toesturen, o.a. om een boek voor me te halen van Jane Austen, Pride and Prejudice, als je dat nog hebt. Forster maakt me er benieuwd naar en ik wil het nog eens probeeren. Indertijd vond ik er heel weinig aan. Geef je dat dus mee?

Je idee om het dialogen-boek in monologen over te zetten is on ne peut plus judicieux. Doe dat vooral; en je zult zien dat het heel gemakkelijk zal zijn om Gijsbertus in ‘ik’ te incorporeeren. Ik geef Tissing wschl. weer wat voor je mee, als hij van hier teruggaat. Maar hij is er nog niet! misschien komt er wel weer wat tusschen. - Later meer, hartelijke groeten van je

E.

P.S. Hierbij, voor de collectie, nog een oude brief van je, teruggevonden in Erasmus' Lof der Zotheid dat ik in Boitsfort bij me had toen ik er bij Dr. Maasland logeerde: dat lijkt mij jaren geleden!

P.P.S. Vergeet niet dat zinnetje van Multatuli over Marx voor me over te schrijven, - met opgaaf van den brief en het jaar.

Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).

 

Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie