Menno ter Braak
aan
E. du Perron

Den Haag, 19 november 1936

den Haag, 19 Nov. '36

Kraaienlaan 36.

Beste Eddy

Vanmorgen komt je brief uit Colombo verzonden, met je impressies van de Denen. Ik zit toevallig juist met een lichte angina thuis en zal dus dadelijk even reageeren, ook om het instituut luchtpost eens te probeeren. Het was het eerste levensteeken, dat ik van je ontving sedert je kaart uit Marseille; wij zijn erg blij te hooren, dat jullie niet door de tropen neergesabeld bent. Ik schreef tot dusverre nog niet, maar liet je wel conscientieus alle Zondagsbladen zenden, van Albert Verwey af; ik hoop, dat je ze alle gekregen hebt en dat ze voortaan regelmatig zullen blijven binnenloopen.

Wij waren na het afscheid ook droevig gestemd, en tot Chantilly konden wij niet veel zeggen. Merkwaardig, dat een afscheid altijd weer overrompelt, wanneer je niet onder halfzachten bent; het komt ook werkelijk pas de laatste minuten, en dan heeft het des te meer een ‘fataal’ karakter. Hoe het ook zij, de luchtpost moet de verbinding onderhouden, anders deugt de aviatiek heelemaal nergens voor. Vandaag is Madrid weer voor de zooveelste maal gebombardeerd; de republiek verdedigt zich tegen de generaals ongelooflijk heldhaftig, en de stad schijnt nu al gedeeltelijk een volslagen puinhoop te zijn. De Spaansche quaestie houdt mij voortdurend bezig; hier is inderdaad het gericht over Europa al aan den gang. Duitschland en Italië hebben vandaag Franco erkend. Waar zou Chiaro nu zitten?

Wij zijn inmiddels verhuisd naar de Kraaienlaan, waar het tot dusverre heel prettig lijkt. In de eerste plaats is het er absoluut stil; van radio's heb ik nog niet de geringste last gehad. Maar ook verder lijkt dit onderkomen heel geschikt.

Ik maakte al eenige weken geleden mijn boek af, dat nu definitief zal heeten: Van Oude en Nieuwe Christenen. Het verschijnt bij Nijgh in het voorjaar. Er is nog heel wat aan om te werken, maar het is toch af, dat is de hoofdzaak. Ook hier weer een ‘open einde’; zal ik ooit een boek schrijven met een ‘batig slot’? Ik denk wel van niet. Een oordeel heb ik zelf niet meer; zoodra de drukproeven komen, begint er waarschijnlijk wel weer een spoor van ‘objectiviteit’ te schemeren. Ik ben zeer nieuwsgierig naar jullie opinie. Intusschen komt er heel in het vage een vorm van den roman in me op, waarover ik je al eens meer sprak, waarin een musicus en een moordenaar hoofdpersonen zijn, benevens een grijsaard.

Van Jan Greshoff komen gunstige berichten. Henny Marsman en ‘Konrad Merz’ zitten nu ook in Brussel. Henny heeft De Rijke Man van V. Schendel gekraakt, in De Groene; het idiootste wat hij doen kon, maar precies ook wat van hem (in deze materie) te verwachten was. Vervang, als je mijn stuk over het boek leest, gerust den naam Blijstra door dien van Marsman! Al is Henny natuurlijk veel aardiger wat zijn toon betreft, en altijd veel minder bot dan Blijstra, toch is de verhouding tot de ‘tragedie’ letterlijk dezelfde bij beiden.

Mussert heeft tallooze bokken geschoten sedert de devaluatie, die hier opleving schijnt te brengen en, ergo, verlies aan macht voor de N.S.B. Toch zal er nog heel wat stank moeten opstijgen, alvorens deze heer tot het verleden behoort. Het Comité van Waakzaamheid heeft succes; de brochures, die deze maand zijn begonnen te verschijnen, worden goed verkocht.

De critiek op Meneer Visser is vrijwel vernietigend; weer een voorbeeld van het peil, waarop men hier critiek schrijft. Er is van alles tegen het boek in te brengen, maar de kletspraat van Buning, die eenvoudig wraak neemt als ‘obscurantist’ en Visser ‘niet in één adem durft noemen met van Schendel’, omdat deze heilige door zooveel stank besmet zou worden, is representatief voor het analphabetisme der overige Uylderts. Een vies boek, een gemeen boek, een ziekelijk boek: zulke argumenten zijn de toonaangevende. Gevolg: er wordt van Meneer Visser geen exemplaar meer verkocht. Daarentegen heeft Vic een niet nader te beschrijven prul van een hysterische onderwijzeres (Annie Slot), genaamd Stien, in de N.R.C. ‘klassiek’ verklaard. Zoo gaat het maar door, en ik voel me dikwijls een dwaze paradox als dagbladcriticus. Toch is de eenige manier: doorgaan alsof het obscurantisme geen regel, maar uitzondering was. Alsob.

Ik zal je 5 ex. van het interview laten zenden. Er is nogal veel vraag naar geweest, ik hoop dus, dat het nummer niet uitverkocht is.

Eigenlijk heb ik nog weinig te vertellen, dat van meer dan anecdotisch belang is; tenzij ik over de Oude en Nieuwe Christenen begin, dat vrijwel mijn heele ‘geestelijke leven’ van het laatste jaar representeert. Montherlant zal ik stellig lezen; Gino (die overigens jullie stijl in het geheel niet evenaart en zelfs beroerd nederlandsch schrijft) heeft hem voor Het Vad. een interview afgenomen. - Ontving je het Slauerhoff-nummer van Gr.Ned.? Vooral de stukken van Cola en Morriën vond ik sympathiek; het gedicht van heertje Joncheere alleen ridicuul.

Laten we nu dit afspreken: ik wacht, na dezen brief te hebben verzonden, tot ik hierop antwoord heb van jou (het is immers mogelijk, dat een andere brief van jou deze kruist). We kunnen dan min of meer geregeld ‘vragen en antwoorden’. Misschien heb je dan ook al een vast adres? Ik laat de kranten tot zoolang maar naar de onderneming Rantja Soeni zenden.

Voorlopig dus ons beider allerbeste wenschen! Voor jullie beiden, en voor het heertje Alain!

Een hand van je

Menno

Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).

 

Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie