E. du Perron
aan
H. Marsman

Brussel, 24 maart 1931

Bruxelles, Dinsdag.

Beste Hennie,

Ik heb je Arthur M.L.'s boekje1634 teruggestuurd; - minder moeilijk, d.w.z. ‘vakkundig’, dan jij wel scheen te veronderstellen. Ik zou er mijn hand niet voor omdraaien als ik het moest bespreken. De man is mij nogal sympathiek, maar behalve zijn polemiek met jou, waarin hij zich genoopt voelde iets van zijn levens- of wereldbeschouwing te leggen, is de rest wel wat erg journalistisch, en met nuttige uitvallen volgepropt tegen den ‘verdorven staat en de corrupte pers’. Men zou over politiek moeten schrijven zonder te vervallen in het karakteristieke vocabularium van het politicaille. Het aardigste stuk in dit genre is Censuur-impressies (meen ik dat het heet). Wat heeft deze A.M.L. nog méér geschreven?

Ik kreeg nòch de Lenin van Marcu noch Vera Figner, tot dusver. Bespottelijk, maar misschien komt het niet uit met de administratie van den heer uitgever, om nu nog pers-exx. rond te zenden. Als ik ze nog krijg en besproken heb, zend ik ze je dadelijk. Heeft Menno je Saint-Just1635 gestuurd? Hier is nòg iets ‘tegenstrijdigs’: ik voel veel meer voor St. Just dan voor Danton - die oppervlakkig gezien zoo veel dichter bij mijn ‘temperament’ moet zijn; ik voel de koelheid, de afstand, de beheerschte rede van St. Just als absoluut superieur boven die allures van homme fort: - ‘et tes formes puissantes ne servaient qu'à cacher la faiblesse de tes discours’ (réquisitoire van St. Just tegen Danton). Nog iemand waar ik eens een uitstekend artikel aan hoop te wijden, zonder overschatting toch, als het kan. Het isolement van een monographie is bedriegelijk!

Ik antwoord nu op je brief.

In de eerste plaats Vera. Waarom ik je eigenl. raadde het nog uit te geven? Lees mijn vorig schrijven over met het accent op de 2 of 3 phrasen ‘in praise of’ Vera. Anders, als je op de lengte let, valt het licht natuurlijk te veel op de gebreken; maar die detailkritiek was voor jou, met het oog op mogelijke correcties hier en daar. Er is dus een wanverhouding in mijn brief, waardoor je je niet moet laten dérouteeren; en verder hecht ik er niet zoo'n èrg groot belang aan als er iets minder ‘volmaakts’ van mij verschijnt, jij wel? Vera is in jouw ontwikkelingsgang bovendien van het grootste belang en in menig opzicht een goed, althans goed-geschreven, boek, dat (gegeven ook de tegenw. productie der jongeren, zeg je zelf) gerust verschijnen kan. Neen, dat zelfs een succes zou kunnen worden; let eens op. En bovendien, het is nu eenmaal geschreven; tenzij je het geheel zou willen omwerken, vooruit er dan mee! En een volgende keer nòg een stap verder in de goede richting. (Een auteur hoeft geen goede roman te hebben geschreven voor zijn 35e en zelfs 40e jaar.) Het weghouden van zoo'n boek vind ik altijd een beetje lullig, literators-voorzichtigheid, of, op z'n best, - coquetterie.

Je kunt het 1e deel van de Onzekeren gerust meekrijgen, maar je hebt er in dit geval niet veel aan, omdat ik meer en meer geloof dat ik alles ga omwerken. Lees bovendien eerst Een Voorbereiding. Sommige gedeelten van De O. zijn daar helaas nog te veel een reprise van.

Ons poëzie-debat.1636 Mijn poging tot oplossing van het probleem door ‘lyrisch-aesthetisch’ als kenmerkend voor jullie voorkeur, is gebaseerd op het vooroordeel (nog steeds!) dat die voorkeur toch een richting moet uitgaan. Maar hoe meer we erover spreken, hoe meer ik geloof dat Menno gelijk had toen hij het had over de meest ‘willekeurige eigen smaak’. Wat te zeggen van iemand die bijv. Greshoff's Chromo's beroerd vindt (dus ‘on-creatief’) en de rozen van Martin Leopold's donker bloed1637 ‘creatief’? Waarom is wat jij een ‘gestolde inhoud’ noemt1638 - deze term is mij uit het hart gegrepen - daarom ‘expressief’ maar niet ‘creatief’? Je hoopt dat je duide-lijk bent geweest, zeg je, maar ik begrijp daar nog altijd niets van. Mijn voorkeur gaat onomwonden naar het menschelijke, de persoonlijkheid, den man achter het werk - mits natuurlijk zijn werk hem voldoende representeert, niet door deszelfs gaafheid (dont je me fous comme de l'an quarante), maar door deszelfs voldoende ‘suggestiefheid’; kortom, precies het tegendeel weer van een bundeltje als Het Andere Land. - En waarom ‘esteties’? (ik schrijf Kollewijnsch met wat minder h's) Omdat Binnendijk het zelf heeft1639 over een bepaalde ‘aesthetica’*; omdat hij de cultus heeft van het ‘geslaagde object’. Jij tracht het begrip nu te verruimen - alsof het al niet moeite genoeg kostte elkaar te verstaan! Alles is in laatste instantie natuurlijk weer terug te brengen tot ‘literatuur’ en ‘aesthetica’, maar je weet wat we er nù mee bedoelen. (Flaubert tegen Stendhal, Walter Pater tegen Fielding; waarom zou precies dit onderscheid niet mogelijk zijn in de poëzie? vgl. maar Maurras - of Moréas, voor mijn part - met Corbière.1640)

Je reactie op Nutt. Verzet doet mij zonderling aan; maar wordt toch begrijpelijk als ik niet als jij doe, d.w.z. jou als kameraad stellen naast mij als zoodanig, maar de schrijver van Vera tegenover de schr. van N.V. Ik zei je: mijn voornaamste bezwaar tegen Vera is eig. dat het in wezen niet buiten Holland komt. De voornaamste waarden van N.V. (vanuit deze gezichtshoek bekeken) is misschien dat het niet in Holland komt. Wat jullie er zoo tegen hebben, is eigenlijk, geloof ik, jullie Hollandsche afkeer van iets volkomen on-Hollandsch. Het is overigens hoogstwschl. dat ik geheel uit de phase van dit boek (1926-begin '28) ben gekropen, maar het geeft daarom toch niet minder een kant van mij, dien jij niet kent en misschien nooit zult kennen, maar die wel degelijk bestaat. Malraux zegt: ‘een mensch reageert geheel verschillend, naargelang de pijl die hem treft déze of diè laag treft van zijn wezen’; - de pijlen die mij troffen toen ik N.V. schreef, waren dan geheel andere dan die mij treffen als ik naar de pen grijp voor een aanteekening in de Cahiers. De Cahiers zijn als mijn gesprekken, dus gericht tot (meestal mannelijke) vrienden-en-vijanden; in N.V. reageer ik op ‘het Leven’, dat voor mij meestal moet zijn als een soort intellectueele vrouw, waar ik verliefd op ben maar die ik meteen als grondig vijandig voel, en met wie ik dus strijd, maar voorzichtig,* koel; en beurtelings valsch en verteederd. (Het laatste woord verklaart de opmerking van Coenen,1642 naar aanl. van N.V., dat ‘wie de Mefisto wil spelen, zelfs niet verkapt sentimenteel mag zijn’ - alsof mij de Mefistorol of het recept daarvoor ièts kon verdommen!)

De rest mondeling. Zoek nu maar naar het minderwaardigheidscomplex in N.V.; dat zal er ook wel duidelijk in te vinden zijn, als je de manier maar eenmaal te pakken hebt! De anti-these tusschen ons bestaat nòg, al ben ik in jouw oogen dan ook niet direct meer een rotvent. Of tenminste: een groot verschil, van vorming, maar ook van (land)aard.

De rest mondeling; probeer deze maand nog hier te komen. Greshoff heeft ook plaats, maar als jullie je wilt behelpen kunnen jullie beiden bij mij. Tot ziens, hartelijke groeten, ook aan je vrouw, van je

E.

1634Arthur Müller Lehning, Politiek en cultuur (1931). De polemiek met Marsman was ontstaan n.a.v. diens ‘Thesen’ in DVB van november 1925, waarop Lehning antwoordde met ‘Antithesen’ in De stem, 1925. Daarna verschenen in De stem Marsmans ‘Thesen’ en Lehnings ‘Over een philosophie der menschelijke waardigheid’. Alleen Lehnings ‘Anthithesen’ werden in Politiek en cultuur opgenomen. Lehning is overigens verdediger van het anarchisme.
1635Zie Bw TB-DP 1, p. 78. Vermoedelijk gaat het om Marie Lenéru, St. Just (1922), hoewel ook Vie de St. Just van Emmanuel Aegerter (1929) bedoeld kan zijn.
1636Hiermee reageert DP kennelijk op Marsmans brief.
1637Zinspeling op de eerste regel uit het gedicht ‘De dwaas bidt’ van M. Leopold, opgenomen in Prisma.
1638Over Parlando had Marsman geschreven: ‘veel verzen, die mij meer gestolde, gebakken, bevroren inhoud dan tot poëzie omgegiste lichamen lijken.’
1639In ‘Dogma of aesthetica?’, in DVB 8 (1931) 2 (februari), p. 60-66.
*in tegenstelling met ‘dogma’.
1640Jacques hierover: ‘Ik geloof dat die C. belangrijker was als figuur dan als dichter’. Maar naar de pomp dan met meneer Papadiamantopoulos,1641 met zijn gave schoolmeesterspoëzie!
1641Eigenlijke naam van Jean Moréas.
*vooropgezet
1642Aan het slot van zijn bespreking van Nutteloos verzet in GN 28 (1930) 7 (juli), p. 110-111.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie