E. du Perron
aan
F.E.A. Batten

Gistoux, 1 juni 1931

Gistoux, Maandag.

Beste Fred,

Je mag brommen, vermanen, te keer gaan, maar het stuk over Couperus is mislukt. Ik heb het gisteren even geprobeerd, maar met zoo weinig élan en overtuiging, dat het naar niets leek. Ik voel mij dezer dagen trouwens literair geheel apathisch, mede door omstandigheden van gansch anderen aard; ik heb groote lust om voor langen tijd met het stukjes schrijven uit te scheiden. Twee of drie dingen moet ik nog in elkaar zetten, maar gelukkig heb ik daar voor allen tijd; en dan: OEF.... en damn it all.

Ik zend je als boetedoening 2 bundeltjes voor je bibliotheek. Over eenigen tijd wat Belgisch geld, dat je in Holland wel even kunt wisselen, niet? En het geleende deel Couperus. De jouwe houd ik ditmaal iets langer aan, omdat de tekst ditmaal zooveel interessanter is. - Ja, stuur mij ook Korte Arabesken, ik heb dat boek niet meer.

Dat het gedweep in Reis-impressies je wel bevalt, verwondert mij niet. Maar het blijft daarom toch een 2e rangs-Couperus. Ditzelfde heeft hij later veel losser en beter gedaan, en aesthetisch beschouwd hebben allerlei menschen (Italianen, Engelschen, Franschen) het weer veel beter dan hij ooit gedaan. De aesthetische kant is (vergis je niet!) de zwakste kant van Couperus; hier schrijft hij soms uiterst gewild, zonder werkelijke smaak, soms zelfs carrément slecht, hier is hij wat hij zelf noemt: een faiseur, 9 op de 10 keer. Bovendien staat in dat boek niet één stuk dat werkelijk boven de rest uit komt, alles is egaal ‘goed’ dan, als je het zoo nemen wilt. Voor één deel, al is het dik, moeten we niet een stalenkaart geven van Couperus' talent (dàn zou men eig. ook romanfragmenten moeten opnemen), maar eenvoudigweg alles wat werkelijk goed is, wat zóó uit den bundel stapt, om dat mooie beeld weer eens te gebruiken.

Gek dat je zoo ‘verstomd’ stond over mijn snelheid. Maar ik lees altijd snel, en bovendien, Een Illuzie kende ik al en had ik eig. alleen dus nog wat door te kijken om de herinnering op te frisschen. De verhalen in Lichtende Dr. las ik alle, en vind ze niet eens slecht, behalve het middelste, dat in één woord afgrijselijk is, en dat ik, na de conversatie van de 2 overledenen (‘mijn liefde, mijn liefde’ - overledenen schijnen beestachtig idioot te moeten zijn) gerust op een half oog kon doorglijden.

Bouws heeft met Zeilstra1831 hierover gesproken en Z. ziet er geen heil in. Maar we kunnen elders wel zien, als we met dit werk klaar zijn.

Voor verdere vermaningen over geloste scheten in Voor kleine Parochie en elders houd ik mij ‘minzaam aanbevolen’. Ik hoop verder dat Kelk je bevalt; het is een frissche, jonge bundel,1832 al is het niet sterk.

De meeste van deze verzen schreef hij tusschen 17 en 19 jaar.

Met hart. er. je

EduP.

De limerick van Nijhoff1833 is werkelijk drastisch zouteloos. En dat aan de Middellandsche zee... Enfin.

P.S. Hierbij meteen maar een Belgisch biljetje: ±fl.3.50.

1831D. Zijlstra (1889-1940) was direkteur van Nijgh & Van Ditmar, bij wie Bouws voor DP had bemiddeld om een uitgave van de Couperus-bloemlezing te realiseren.
1832Het door DP samengestelde Spelevaart.
1833Zie Bw TB-DP 1, p. 99 voor de inhoud van deze limerick, die Nijhoff aan Batten had toegezonden als antwoord op diens verzoek een stuk over Couperus te schrijven, en die na Battens weigering werd gepubliceerd in DVB 8 (1931) 7 (juli), p. 228.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie