E. du Perron
aan
S. Vestdijk

Parijs, 23 maart 1935

Parijs, Zaterdagavond.

Beste Simon,

Ik schrijf dit in een huis zonder electrisch licht en waar nog maar de helft op zijn plaats staat; alles schiet ontzettend langzaam op, omdat alle Franschen beloven en liegen, d.w.z. je laten scharrelen zooals je kan. Bovendien (dit is nog half ‘geheim’) is Bep gravida en verwacht over ± een maand haar kind, zoodat ze nu voor ¾ buiten gevecht is gesteld. Overigens is het appartement heel erg naar onze zin; we hebben nu tenminste 2 à 2 ½ kamers, wat ook voor mij stukken schelen kan met het oog op het werk.

Nu dat boek. Je weet niet hoe dat einde mij tegenstaat, al zou ik het inderdaad niet anders kunnen dan zóó, en al heb ik het ook altijd zoo gezien. Die sfeer van rotzooi, en van nogmaals De Smalle Mensch over te doen, hindert me bij het overlezen geweldig. Ik heb dan ook nog heele stukken geschrapt en andere erbij gezet; je zult dat wel zien als je alles terugziet. Ook de slotnoot (‘aan Wijdenes’) zou ik totaal anders willen; maar ik kan gewoon niet. Ik kan toch niet iets gaan liegen of verzinnen op deze plek, alleen om mijzelf niet te herhalen; ongerekend nog dat er après tout meer lezers zullen zijn van Ducroo dan van De Smalle (waarvan, tot groote tevredenheid van Querido, nu zoowat 300 exx. zijn verkocht - dat is prachtig voor een essaybundel in Holland!!)

Else Böhler. Als je wilt dat ik die blzn.3600 laat nazien door Noth, moet je mij een nieuw ex. van die nrs. laten sturen, dat doet Zijlstra toch zeker wel. Anders proeven. Ik kan zeggen dat hij het met potlood bewerkt, dan zie jij zelf wel wat je houdt en wat niet. (Ik kan zeggen dat ik van jouw aanmerkingen zeker voor ¾ notitie genomen heb. Soms kon ik het niet beter dan wat er stond, soms zou het te groote schade in het zetsel hebben aangericht. Ook Bep heeft nog een keurend oog door de proeven laten gaan en andere feilen aangetoond).

Je bundel verhalen. Ik begrijp daar niets van. Waarom kan dat korte verhaal van 1, 2, 3, 4, 5 er ook niet in? Het is een van je beste, en voor je ‘ontwikkelingsgang’ lijkt mij maar één ding eerlijk: de verhalen te verzamelen in de volgorde waarin ze zijn ontstaan; althans zooveel mogelijk. Dat je De Oubliette eruit houdt, is tot daaraan toe, maar 1, 2, 3, 4, 5 weglaten of zonder andere reden dan ‘omvang’ in een volgende bundel pooten lijkt me bepaald onjuist3601. - Wat die opdracht betreft: je hebt me nu een gedicht, een essay en een verhaal opgedragen, best! Maar is het niet gek dat je verhalen opdraagt in een bundel die als geheel weer voor een ander is? Als je dit in principe handhaaft, heb ik Ars moriendi natuurlijk graag - al was het maar ter herinnering aan Gistoux! - maar als ik de eenige ben die Menno ‘de buit betwist’, schrap die opdracht dan.3602 Ik krijg dan later misschien wat anders van je; je bent zoo ‘rijk’, dat ik daar niets bang voor ben. Ik ben zelf ook van plan je nog eens iets beters op te dragen dan dat 3e deeltje Cahiers van een Lezer; dus dan kunnen we hopen dat we geen van beiden afgetakeld zullen zijn tegen dien tijd, opdat de ruil onszelf en den ander eere! Maar nogmaals, dit laat ik allemaal geheel aan jou over, omdat je misschien graag hiermee van me af bent, of omdat, hoe dan ook, de opdracht van dit eene verhaal een bepaalde beteekenis voor je heeft: - ‘maar 't spook blijft grijnzen uit de donkere hoeken’...3603

Je moet werkelijk nog eens iets maken van Gistoux, met of zonder het Simonemotief erin. Qua sfeer zal je 't zeker 3× zoo goed doen als ik. Ik snak nu naar een totaal andere ‘schaal’ van vertellen; het genre van die 2 verhalen toen in Forum. Ik ben toch eigenlijk bang dat ik ontzettend aan het ouwehoeren ben geraakt in die ± 500 blzn. Ducroo.

Later meer. Kom je niet eens naar Parijs; je kunt later bij ons logeeren. Nogmaals veel dank voor alles, en een hand van je

E.

3600Met passages in het Duits.
3601De dood betrapt (1935, waarschijnlijk mei), opgedragen aan M. ter Braak, verscheen zonder het verhaal ‘Een twee drie vier vijf’, dat later opgenomen werd in Narcissus op vrijersvoeten. Rotterdam 1938.
3602Het gedicht ‘De ongrijpbare’, voor het eerst verschenen zonder opdracht in S. Vestdijk, Twaalf gedichten (Helikon, april 1933), kreeg in Kind van stad en land. Rotterdam 1936, p. 28 de opdracht ‘Voor E. du Perron’. Het essay ‘Bij een gedicht van E.A. Robinson’ in Forum 3 (1934) 9 (september), p. 802-820 had dezelfde opdracht. Vestdijk gaf ook het verhaal ‘Ars moriendi’ in De dood betrapt (p. 217-226) deze opdracht, die in Forum 1 (1932) 6 (juni), p. 382-388 nog ontbrak.
3603Citaat naar de achtste regel van ‘Afstand’ uit S. Vestdijk, Vrouwendienst. Rotterdam 1934, p. 60.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie