E. du Perron
aan
J. Greshoff

Tjitjoeroeg, 17 september 1937

Tjitjoeroeg, 17 Sept.

Beste Jan,

Bijgaand pampier4915 ligt al een tijdje, maar gaat vandaag met deze brief mee. Ik kreeg vanmorgen nl. je briefkaart met het verheugende bericht betreffende dat lange vaers. Kan dat nu ook nog in de nieuwe druk van je Gedichten bij Sander?4916 Ik hoop het.

Gelijk met je briefk. kreeg ik een alleraardigste lange brief van Jany, een van Chiaro, een van Aad v.d. Veen, een van Henny met vele aanvragen (die mij een idee gaf van mijn eigen lastigheid, maar waar ik onmiddellijk voor gezorgd heb, moet ik tot mijn eigen lof erbij zeggen). Alleen Menno gaat voort in arren moede te zwijgen.4917 Jany schreef mij dat hij hoopte dat we niet echt kwaad waren. Ik ben niet kwaad, was zelfs niet kwaad, op Menno; ik heb me alleen met eenige warmte verdedigd toen hij dacht mij te moeten uitmoeren, omdat hij door een stomme manoeuvre de boel verpest had. Maar soedah. Over ½ jaar heeft het Chineesch-Japansche conflict zich misschien naar Europa èn Ned. Indië verbreid en zijn we allemaal gegast, met onze boosheden erbij! Nu de Multatuli-strijd over is, begrijp ik al niet meer hoe we elkaar met zooveel koppigheid in de haren hebben kunnen zitten, en veel daarvan is zeker mijn fout geweest. Ik voelde mij ‘beroerd behandeld’, en word dan onhandelbaar.

Op 't oogenblik is het hier heerlijk. 's Middags, als Bep en ik hier rondloopen, denken we aan jullie, spreken over jullie. Onze lange stoelen staan dan in het gras, en als we terugkomen en ze daar leeg zien staan, zeggen we: ‘Stel je nu eens voor dat wij daar nu zaten, en dat hier Jan en Aty stonden, op het punt bij ons binnen te loopen.’ We hebben ook al de heele buurt gemeubeld - in de plaats van al die nonsens-planters die hier lawaaierig over politiek dazen in den trant van ‘dat Hitler toch maar Duitschland er bovenop gekregen heeft’ en dat Engeland ‘nu toch maar doodsbenauwd is voor Duitschland’, want dat ‘het nu uit is met the splendid isolation’ en dat Duitschland ‘klaarstaat om peperneuten (of noten) bij ze te strooien’. Het is te bête tuig om je er kwaad over te maken; soms, als de spreker zelf me niet al te erg tegenstaat, kan ik een zeker plezier hebben om dit soort ‘bije’ stalknechten-enthousiasme. Ze weten zoo alles wat er in de politiek omgaat, en alle smeerlapperij van Colijn is tot hèn doorgedrongen, want zij zijn geabonneerd op het Nationaal Dagblad.4918 Wat dààr allemaal instaat, dat lees je hier in de indische kranten niet’. Waarop ik ze zachtjes voorhoud dat àlle kranten smeerlapperij zijn, het Nationaal Dagblad inbegrepen. Maar ik doe dit pour acquit de conscience, want ze begrijpen niets van onze redeneeringen, niets, NIETS. Praktische welvaart en geen rooie opruiers, ziedaar. Iemand die ook maar éven anders tracht te denken is ook een rooie, uit. Ik sta bij mijn heele familie hier te boek als een rooie, sinds ik hun met eenige heftigheid verteld heb dat ik er niet aan dacht om voor het huwelijk van Juliaan met dien duitschen gigolo te vlaggen. Laatst vertelde mijn oude tante me vol wijding van haar zoon in Brazilië4919 - die tante-Betje schrijft en 't heeft over de Britsche Leeuw, Marianne, John Bull en Albion in 2 regels, maar voor een groot stylist doorgaat in den huize Crone, héél wat anders dan mijn onbegrijpelijke stukken in G.N., waar ze iedere maand vergeefs hun hersens op beproeven. Deze zoon nu, de man is Julius Caesar genaamd maar heet in de wandeling ‘Cees’, zooals die kloot van het tooneel die ‘Cor’ naar de kroon steekt, -4920 deze zoon, zeg en herzeg ik, heeft onlangs geschreven dat hij, in Brazilië, tot geen enkele partij behoorde. Ik zei: ‘Dat is heel verstandig van hem, tante, ik zou het ook niet kunnen’. Waarop ze met één bittere plooi op haar gezicht zich van me afkeerde, me uit iedere porie toeblazend: ‘Ik hoor 't je zeggen, vuile hypokriet, maar ik weet tòch wel beter, gemeene rooie’.

We hebben dan in onze middag-uren, als alles hier koel is en in een heerlijk zacht licht, alle huizen in de buurt her-meubeld. Naast ons is een prachtige lange laan, aan 't eind met palmen; daar is een leeg huis (van een chineesche directie* die voortdurend in Bat. verblijft), met een verrukkelijke goed-onderhouden tuin en ouderwetsche dikke zuilen voor, heerlijk om tegen te leunen. Daar zouden we Menno in willen zetten (met zijn arren moede zelfs, want Ant is er ook en misschien minder ar-gemoed). Pal tegenover ons is een klein, uiterlijk totaal onopvallend huis, maar van binnen alleraardigst gemeubeld, in een tuin vol bizonderheden, met een eigen prieeltje om thee in te drinken en een zalig uitzicht op de Salak (dit alles weet je pas als je er in bent geweest), dat toebehoort aan een prof. Grevenstuk uit Batavia, die er iedere week-end komt tuinieren. De man is kruidkundige, als Rumphius.4921 Deze lieden zouden wij stante pede van hier willen verbannen, zoodra jullie zouden opdagen. De paggers zouden we dan ook openmaken, zoodat we over 2 grasveldjes in 2 minuten bij elkaar in de voorgalerij zouden staan. De oude Crones, die nu achter ons wonen, zouden we pijnloos en zonder overlijden naar den hemel willen zenden (als de profeet Elia o.a.), en Jan van Nijlen dààr zetten. Links van ons, heelemaal achter een haag verborgen, is een ouderwetsch, somber huis met een verdieping; daar zou Henny moeten zitten om zijn Jacques Fontein verder tot leven te brengen. En in mijn oude huis, 10 minuten van hier, aan den grooten weg, nu eigendom van zekeren Johnny Duell, een Tuschinsky van Batavia,4922 zouden we Arthur en Annie willen hebben. Denk je dit 5 minuten in. Bep en ik doen het soms, en zijn dan heelemaal verteederd. En dan moesten we met z'n allen één fatsoenlijk blad uitgeven, dat ons allemaal zou voeden, en Chiaro en Pia zouden komen om voor de drukkerij te zorgen (ze zouden ook artikelen kunnen schrij-ven, maar die zouden wij moeten vertalen). Denk je ook eens in hoe Indië vooruit zou gaan, en binnenkort uitpuilen van ‘fatsoenlijke geesten’!

Helaas, het mag zoo niet zijn. Nu gaan we ook maar weg. De laatste maanden vóór ik als daggelder mijn schamel brood ga verdienen in de bataviasche hitte en op 't Landsarchief, willen wij vrij zijn. Wij gaan hoogstwschl. naar Garoet, waar 't klimaat heerlijk is, veel koeler nog dan hier en waar Bep ook hoopt nieuwe krachten op te doen vóór 't bataviasche avontuur, - waar je ook heerlijk kunt wandelen. Als het lukt - en 't zal wel lukken, want we hebben een uitstekend pension gevonden: 2 ruime kamers, ineenloopend, voorgalerij, stroomend water, rustige omgeving, met vol pension voor ons drieën voor f 160.'s maands (dat is minder dan wij hier uitgeven, met bediendes, kruidenier enz.) - dan zitten we daar van 15 Oct. tot 15 December, en gaan vandaar meteen door naar Batavia. Dat spaart ons een hoop verplichte visites uit en het daarmee gepaard gaande aanhooren van connerieën. Ik mag die oudjes graag, maar er zijn oogenblikken dat ik de voorkeur geef aan een openlijke strijd met bv. een vuilnisbelt-prolurk als Zentgraaff, boven de vriendelijke déconnage van deze bezoekerij. In Garoet hoop ik ook, beter nog dan hier, te werken. Ik heb zóó ontzettend veel vervelend ‘voorwerk’ gepleegd, dat ik hoop daar inderdaad die 4 of 5 eerste verhalen van De Onzekeren te kunnen klaarmaken. En in te sturen naar Gr. Ned. En ze tegelegenertijd in dat onvolprezen tijdschrift afgedrukt te zien, - niet geplaatst op de wijze van het arme E poi muori.4923

Schrijf me binnenkort weer, en wat langer dan. Gewoon naar hier, want mijn adresverandering geef ik aan het postkantoor op. Deze gaat nu haastig weg, want de luchtpost gaat morgen. Ik lees mijn brief niet over (geen tijd), let dus niet op mogelijke fouten. Groet iedereen hartelijk van me, ook Aad v.d. V., en zeg hem dat ik hem spoedig zal antwoorden. Misschien eerstdaags uit Tjilatjap, waar ik Dinsdag as. voor 3 dagen heen ga, om er bij mijn laatsten oom du Perron, den franschen consul (!) te logeeren. Hij schreef mij allervriendelijkst, in zeer ouderwetsch handschrift, en ik hoop hem niet te goed te leeren kennen, dwz. niet te diep in de connerie-laag door te dringen.

Wat je me van de 3 jongelieden bij Arthur schreef vind ik ook touchant. Wat worden we oud; dàt zijn nu de jongeren! En ik moet zeggen dat ik opeens iets begrijp van het prettige gevoel van zelfs gâteus te worden en te verdwijnen en de rest aan die jongeren over te laten. Dat Kennie en Aad elkaar ook al kennen! Van hier gezien is al dit gewriemel misschien dubbel zoo aardig. Jij bent oud, Jan, maar ik ook. Weet je waar ik naar snak: bij Jany in de buurt te wonen, in Bergen! Maar er is hier in Indië nog een hoop te doen, een hoop te leeren; voor mijn boek over Indië wil ik nog materiaal verzamelen. Er zijn hier genoeg prollen en patsers, maar ook een paar aardige menschen. Ik zal je spoedig eens schrijven over zekeren Dahler, die de aardigste soort ‘indo’ is, die je je kunt denken, en aan wien ik veel denk te hebben als wij in Batavia wonen.

Nu tot zoover. Heel veel hartelijks onder de onzen. Steeds je oude vriend

E.

Ik ben bezig aan een nieuwe dialoog over het detective-verhaal, naar aanleiding van die gids van François Fosca, die je me zond, maar ook van allerlei andere publicaties. Vermoedelijk worden het twee dialogen, elk van ± 20 blzn. ms., dus ± 16 blzn. G.N. Wat moet ik ermee doen? Ik geef liever àndere dingen aan G.N., vooral waar je tegenwoordig zoo dringen moet om geplaatst te worden. De verhalen van De Onzekeren bijv., en E poi muori ligt ook nog altijd te wachten. Maak je niet te veel ‘speciaal-nummers’: 5 art. over K.v.d. Woestijne, heele Elsschot-nrs. enz., waar telkens de helft veel beter, en meer zeggend, zou zijn geweest?

Ik geloof dat ik het beste doe met mijn 2 dialogen te vereenigen tot één schrift van De Vrije Bladen. Als jij dat ook vindt, schrijf dan even tot wien ik me moet wenden daarvoor; tot C. van Wessem? Wat is diens adres? - Of kan jij even een briefkaart voor mij schrij-ven over deze affaire, en mij dan opgeven aan wie ik de copy moet zenden?

Wat is het lastig om in Indië te zitten, voor zulke dingen. Je hebt 't gevoel dat alles traag gaat, maar dat niet alleen, dat alles ook van je wegloopt, afdrijft... Dat nr. van Kunst en Kultuur, dat ze mij toch hadden moeten zenden, vóór de postwissel nog, is nog steeds niet verschenen. Vergeet je niet, daarom te vragen?

Dank, dank, dank.

4915De tekst ‘Ik ben bezig aan een nieuwe dialoog over het detectiveverhaal’ tot en met ‘Dank, dank, dank.’ is op een apart vel papier geschreven.
4916Mogelijk ‘Ikaros bekeerd’ (gedateerd Juan-les-Pins 1937), eerst gepubliceerd in GN 36 (1938) 3 (maart), p. 241-254, vervolgens verschenen als Ikaros bekeerd, Een leerdicht. Maastricht 1938.
4917De laatste brief van Ter Braak was van 29 juli 1937 (Bw TB-DP 4, 160-162 = 1019). Op 1 augustus schreef Ter Braak een brief die hij niet verzond (Bw TB-DP 4, p. 162-164 = 1020). Pas op 20 september volgde een nieuwe brief (Bw TB-DP 4, p. 169-171 = 1024).
4918Het nationale dagblad was een uitgave van de N.S.B. Het eerste nummer verscheen op 2 november 1936. Hoofdredacteur was M.M. Rost van Tonningen (1894-1945).
4919Julius Caesar Crone.
4920Cees Laseur (1899-1960), oprichter (in 1932) van het Centraal Tooneel te Amsterdam, en Cor van der Lugt Melsert (1882-1969), tussen 1917 en 1938 leider van het Hofstad Tooneel, dat in 1923 was gefuseerd met het Rotterdamsch Tooneel.
*van een theeonderneming.
4921A. Grevenstuk, sinds 1930 hoogleraar aan de Geneeskundige Hoogeschool te Weltevreden, schreef ondermeer samen met Amar Darwis, P.C. Hart en H. Horms in Geneeskundig tijdschrift voor Nederlandsch-Indië 76 (1936) 31 (4 augustus), p. 1948-1984; 77 (1937) 45 (9 november), p. 2719-2728 en 78 (1938) 41 (11 oktober), p. 2525-2547 ‘De volksgeneesmiddelen van den Oost-Indischen archipel’. G.E. Rumphius (1627/1628-1702), Duits natuuronderzoeker in dienst van de V.O.C., schreef als bestuursambtenaar op Ambon Het Amboinsche kruidboek (6 dln., 1741-1750).
4922 A.I. Tuschinski (1886-1942), Nederlands filmmagnaat van Poolse afkomst.
4923‘Schandaal in Holland’ verscheen in GN 37 (1939) 1-5 (januari-mei), p. 61-86, 169-191, 261-283, 367-390 en 461-479 (Vw 3, p. 543-688). Van de onvoltooide roman ‘Zich doen gelden’ verschenen twee hoofdstukken postuum: ‘De slechte dochter’. In GN 38 (1940) 10 (oktober) p. 833-854; en ‘Zich doen gelden’. In GN 38 (1940) 11 (november), p. 893-907 (Vw 5, p. 509-552).
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie