E. du Perron
aan
L.F. Jansen5045

Garoet, 21, 22 en 23 november 1937

Garoet, Zondag.

Beste Leo,

Ik zal dezen brief niet verzenden voor ik opnieuw antwoord van je heb anders blijven we aan het ‘kruisen’. Wschl. krijg ik nog verslag van je over Simons en Cesar Bombay, en misschien komt Gunkel dan meteen weer aan de beurt.5046 Daarom nu vooreerst antwoord op je nadere verklaringen over de Van Haren's. Ik heb het gevoel dat ik jullie het leven wèl zuur maak hiermee en de sop is de kool niet waard. Het mooiste van alles is nog dat ik in ieder geval die van Haren's moet omwerken als ik Halbertsma gelezen heb. Nog een ander verschijnsel doet zich voor: deze van Haren-historie is, klein gedrukt, 50 à 60 bladzijden, groot gedrukt 100. De van Hogendorp (de 2 deelen samen) wordt zeker meer dan het dubbele. Hoe krijg ik dan de rest er nog bij, in één deel? Ik moet hier Querido over consulteeren, vooral omdat ik er langzamerhand genoeg van krijg om steeds weer maximum werk te leveren voor minimum loon. Als het boek 450 bladzijden wordt inplaats van 350 hoor ik mijn brave Querido al jeremieeren dat de drukkosten zoo hoog worden, de risico dus ook, enz. - en het eind is dat ik minder honorarium krijg omdat ik zooveel en zoo hard gewerkt heb. Dat is met Multatuli zoo geweest en dat doe ik liever niet nogmaals. Dus als het een beetje wil, publiceer ik iedere episode apart in boekjes in de Salamander-reeks bijvoorbeeld; dus dan zou ik de Van Haren's eerder wat moeten opwerken om er b.v. een boekje van 150 bladzijden van te maken (groote letters). Het verband waar ik Binnerts over schreef5047 gaat dan nog meer verloren, dat wordt dan pas duidelijk voor wie alle boekjes koopt. Aan den anderen kant: sommige boekjes gaan dan misschien heel goed andere minder, dat maakt elkaar ook weer goed, enz. - Kortom, ik leg de heele zaak nu weg, en wacht op de indrukken van Ter Braak en Greshoff en op de 2 boeken van Halbertsma.5048 Wat jij zegt van het ‘spookachtige’ dat de historie moest hebben is aardig; maar ook dat moet ik dan bekijken in verband met de komende vorm. De historie heelemaal schrappen heb ik ook overwogen, maar dat gaat slecht: 1e omdat Willem IV en Anna inderdaad een rol spelen in het bestaan van deze broers van Haren, 2e omdat het ‘vervolg’, D.v. Hogendorp, zonder historie niet bestaanbaar is. Ik wil mijn best doen om telkens, ook in historie, het gewoon-psychologische, ‘menschelijke’ naar voren te brengen, zooals ik nu bijvoorbeeld nauwgezet gedaan heb met de jeugd van G. Karel en Dirk. Maar enfin, het resultaat is tòch iets anders dan al deze overwegingen! Wat je van de ‘kunststijl’ zegt van B.G. aan E. is maar half juist. Juist, in zooverre dat mijn 100% streven naar ontvleezing, en de manier van de zaken zien (maar dàt valt hierbuiten!) inderdaad een artificieel karakter geven. Roland Holst vergeleek mijn eerste verhalen, die hem absoluut niet lagen, maar die hij zeer ‘knap’ vond bij tekenfilms; nogal aardig. Van Schendel schreef me na lezing ervan (hij kende me toen niet) dat ik vast goede pantomimes zou maken. Dàt is het ‘artificieele’. Maar waar blijft, dat ik behoor tot het type schrijver dat niet in zijn brieven wezenlijk verschilt van zijn literatuur; type Diderot, Stendhal, Multatuli dus, in tegenstelling met type Chateaubriand, Huysmans, Van Deyssel, Roland Holst. Maar ook dit is van meer belang in het verband met de vizie van Binnerts dan met die van jou. Ik zie inderdaad zeer goed het verschil tusschen jouw en zijn ‘instelling’ op mijn werk. Humoristisch gezien zit het zoo, dat ik in mijn tegenwoordig stadium eigenlijk bij geen van jullie veel goeds kan brouwen omdat ik voor jou al veel te traag zoo niet vleezig ben, want jij wil me altijd terug hebben, in den grond van je hart, naar mijn eerste verhalen; terwijl ik voor Binnerts nog steeds lang niet vleezig5049 genoeg ben en pas goed zal worden indien ik bijvoorbeeld schrijf als Vestdijk in Meneer Visser. Dat is een lastig iets natuurlijk. En nu interesseert mij het probleem van deze zoogenaamde kroniekstijl in verband met de Onzekeren heel erg, maar het eene experiment van Haren heeft toch maar relatieve beteekenis. In geen geval is het een ding waarbij ik voor mezelf voel dat ‘goed’ of ‘slecht’ me toch niet schelen kan, omdat ik het moest geschreven hebben zooals ik het schreef (wat bijvoorbeeld het geval is met Ducroo); dus de rest is een kwestie van toetsen en proefnemen. Tenslotte zijn jullie beiden verdomd goede lezers, en is het verschil tusschen jullie ook uitstekend; van de 100 lezers die ik heb zijn er waarschijnlijk geen 5 zoo! Dus houd ik wel degelijk rekening met jullie beider indrukken. Voorloopig zwijgen we dus allen hierover, want die van Haren-historie moet toch nog veranderd worden. Wat nù het probleem voor mij is ten opzichte van den lezer van het type Binnerts is bijvoorbeeld dit: 1. Vindt hij Het Vijfde Zegel wèl goed en levend? (Daar heb ik véél aan, om dat te weten. Precies zooveel als om bijvoorbeeld te weten dat iemand die het Gebed bij de H. Dood niet geslaagd acht als werkelijke poëzie, anderzijds zweert hij Cheops van Leopold.)

2. Vindt hij de 2 verhalen die ik in Forum zette en tot dusver niet bundelde - Bij wat Stendhal noemt energie (Ken jij die eigenlijk?) - ook niet veel zaaks? Van deze weet ik dat al mijn vrienden - Ter Braak, Vestdijk, Greshoff, Marsman, Slauerhoff - ze voortreffelijk vonden. Dat zou dan nog een aanwijzing zijn. Als hij de personages ook niet ‘ziet’ of niet vindt ‘leven’... - Toch zegt ook dit niet alles, want ik moet rekening houden met het feit dat zoo'n stijl wel goed kan zijn voor 60 bladzijden maar niet voor 600. Ik heb Binnerts over deze 2 punten geschreven, dus ga hem niet te veel ‘waarschuwen’, dan mislukt mijn proef. Je hoeft op dit geklets ook niet meer te antwoorden. Als de opinies van Greshoff en Ter Braak binnenkomen, zal ik ze je laten lezen. Verder kunnen we er nog bijwijze van biljarten, er nog over praten als je hier bent, want kom vooral wèl! In afwachting lijkt mij het verstandigst dat ik die Van Haren-prélude, waar ik zelf geen positief oordeel over heb, als ‘waarschijnlijk ongeslaagd’ beschouw, en wacht op Halbertsma, enz. (Wat een rotvak, inderdaad, dat van schrijver!) Kreeg je ook mijn brief waarin ik je over mijn amoeben onderhield?5050 Je zwijgt daar delikaat over. Welnu, heden ten dage lijken ze verdreven, uit mij gedreven, voor God's aangezicht gedreven uit de bezitting. Nu komt er een ‘lever-uitspoeling’ na en dan heet ik weer genezen. Mooi; maar nu heb ik een kanjer van een steenpuist opgedaan - misschien als gevolg van dat bloedzuiverende dieet? - die mij tienmaal meer gepest heeft, en nog pest, dan de heele amoeben-invasie. Edoch, ‘ook dit zal voorbijgaan’.

Maandag.

Daarnet van den dokter thuisgekomen die mij ‘bestraald’ heeft en ontdekt dat bovengenoemde steenpuist niets minder is dan een authentieke negenoog. Dat wil zeggen dat ik er nog een paar dagen mee bezig zal zijn. Ik ben er absoluut van ‘ontzenuwd’, zoo'n kreng eischt alle aandacht, is zooiets als een physieke dwanggedachte. Ik las er de ontgoochelde poëzie doorheen van A. Roland Holst's Een winter aan Zee, dat ik gisteren kreeg: een fraaie combinatie! Ik zal het hem maar niet schrijven, hoewel deze laatste der barden zeker humor genoeg heeft om er niet boos om te worden. Als ik kon, zou ik nu voor het Bat. Nieuwsblad erover schrijven.5051 Maar daarvoor wacht ik liever tot het 9e oog den weg van de amoeben zal zijn opgegaan. (Dit verdere witte papier houd ik nu maar voor verder antwoord.)

Dinsdagmiddag.

Ziezoo, nu is ook het verwachte briefje binnen. Dank voor je aanbod om lectuur te zenden etc. Neen ik heb niets noodig; het grootste plezier doe je me met 4 of 5 December wèl te komen. Boeken heb ik genoeg. Bovendien gaat sinds vandaag, wat het gevoel betreft, alles weer een beetje beter, de laatste drie dagen waren allerbedonderdst. Overigens ziet het gat in mijn rug er nog ongeloofwaardig uit, volgens Bep, en de dokter geeft me nog tot eind van de week voor het voorbij zal zijn gegaan. Bep komt dus hoogstwaarschijnlijk Zondag. Ik heb niemand om me te verbinden en kàn het niet zelf doen vanwege de door Onze Lieve Heer uitgekozen plaats. Maar als het meeloopt, komt zij misschien al Zaterdag. Die borrelkant van Binnerts moet ik in Batavia toch ook eens meemaken, al zal ik zelf mijn lever ontzien en dezelve dus vullen met ‘Corona’5052 of zoo. Met plezier las ik in de krant dat er in Molenvliet weer eens iemand is vermoord: ditmaal een poëtisch geval van een koetsier met doorgesneden hals en het ‘verstandige paard’ dat alleen den weg afliep dien het.... al zoo vaak gegaan was.5053 Bep vindt dit staaltje van verstand niet indruk-wekkend, maar HED. is critisch gestemd in Neerland's Indië, niet alleen tegenover de Indische bedienden maar ook tegenover het indische paard. Vroeger had ongetwijfeld Quartero5054 dit gevalletje op zijn strafregister gekregen. Als Cesar gedrukt wordt, zal ik op de proeven misschien nog een paar verzen verbeteren, ofschoon de boel me technisch werkelijk erg meeviel, toen ik de getypte velletjes doorzag. Tot nader dan. Hartelijk gegroet door ons twee,

Steeds je,

E. du Perron.

5045Brief grotendeels eerder gepubliceerd in Tirade 17 (1973) 184/185 (februari/ maart), p. 144-147.
5046Simons was chef van de drukkerij en Gunkel chef van de boekhandel van de firma Kolff.
5047Brief niet teruggevonden.
5048Ter Braak schreef op 2 december 1937 (1042) aan DP: ‘Schandaal in Holland: ik heb het zeer geboeid gelezen, werd op de eerste pagina's zelfs herinnerd aan... Van Schendel. Maar over het geheel ben ik het toch niet met mijzelf eens. Een vergelijking met Het 5e Zegel gaat niet op, want alle fouten daarvan zijn hier compleet afwezig. [...] De preciesheid en beknoptheid brengt er ook een element van speelschheid in, dat ik bijzonder waarderen kan.’ (Bw TB-DP 4, p. 211-212). Een reactie van Greshoff is niet teruggevonden; vgl. 3359 n 3 en 3360 en DP aan Ter Braak op 3 december 1937 (Bw TB-DP 4, p. 213): ‘Ik schreef hem [Greshoff], uit Tjitjoeroeg al, en later van hier, bij herhaling over De Onzekeren [...]. Hij reageerde, op alles wat ik hem schreef, met geen kik.’ Zie voor de twee boeken van Halbertsma 3317 n 3 en 7.
5049Aan Paul Valéry ontleende term, waarmee deze de opvulling, de uitweiding en afronding met woorden aanduidde, die een beschrijving voor de eigen tijd aantrekkelijk kunnen maken maar die op den duur kunstmatig aandoen (zie J.H.W. Veenstra, ‘Du Perron en de viezigheid’. In Tirade 17 (1973) 184/185 (februari/maart), p. 135-136).
5050Brief niet teruggevonden.
5051DP schreef over Een winter aan zee in Bataviaasch nieuwsblad van 19 maart 1938.
5052Bepaald soort biscuitjes.
5053Zie ‘Koetsier maakt zijn laatsten rit, Op deelemanbok de keel afgesneden, Paard rijdt zijn dooden meester rustig langs den weg, Weer moord op Molenvliet’. In Bataviaasch nieuwsblad van 22 november 1937. Het artikel eindigt met een kort overzicht van oudere moordzaken in de omgeving van Molenvliet.
5054Zie Het land van herkomst, p. 186-187 (Vw 3, p. 205).
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie