E. du Perron
aan
J. van Nijlen

Bandoeng 11 december 1938

Bandoeng, 11 Dec. '38.

Beste Jan,

Een paar dagen geleden kreeg ik je boek.5740 Hoe blij ik ermee was kan ik je moeilijk zeggen, - vooral met het zeer mooie vers5741 dat je erin had geschreven. Ook Bep heeft me met nadruk opgedragen je te zeggen dat zij 't ook zoo prachtig vindt. Ik ga over je bundel schrijven in 't Bat. Nwsblad en stuur je die bespr. dan direct per vliegpost op, maar... toch zal je moeten wachten, want ik durf 't op 't oogenblik niet aan! Ik wil nl. een uitstekende bespreking ervan geven, zelfs in dit kader, en moet daarvoor even rustig alles nog eens proeven en mijn termen vinden.

Ik hoop dat deze bundel nu eens ‘schitterend’ gaat; dat er net als met dien van Jan, 3 herdrukken van komen. Doe er in dat geval dan alsjeblieft alle oude verzen bij, die je vrienden mooi vinden, dwz. die ik koos in Heimwee naar het Zuiden en Jan in die bloemlezing voor Enschedé. Je bent véél te bescheiden geweest, in die eerste afdeeling, en vooral uit Naar het Geluk nam je veel te weinig. Hoe meer ik erover nadenk, hoe zekerder ik word dat Naar het Geluk al een goede bundel van je is, jou vrijwel geheel waardig. Nu mis ik allerlei dingetjes in je eerste afdeeling, waar ik van houd! Breid het boek bij een eventueelen herdruk alsjeblieft met een vel uit, en neem er nog wat bij uit Heimwee n/h Z. Houd jij daar niet van, nu, neem dan voor jezelf deze ‘1e druk’ als lijfexemplaar, en zeg tot jezelf dat je de herdrukken voor je vrienden heb ingericht.

De laatste afdeeling is zeer mooi; en noch Bep noch ik begrijpt, waarom je daar onzeker over bent! Sommige van je mooiste verzen staan erin, o.a. dat eersterangs-ding van die begravenis in Calevoet.5742 Deze heele bundel is er een om trotsch op te zijn, en wat je voornaamste kracht is, dat is en blijft dat je poëzie maakt zonder poëtische leugens, dat je èn compleet overal aanwezig bent èn alles verantwoorden kan, als mensch, wat je als dichter zegt. Ik geloof eigenlijk niet dat er één voorbeeld is van een zoo constante en waardige eerlijkheid in onze heele literatuur.

Ik hoop dit te kunnen doen uitkomen in 't stuk dat ik over je schrijven wil. Jan vroeg me of ik over jou schrijven wou in Gr. Ned. Natuurlijk wil ik dat! Maar in 't Bat. Nwsbl. is het moeilijker, en dat trekt me aan. In Gr. Ned. zijn we ‘bij onszelf thuis’.

Verder weet je van Jan Gr. natuurlijk wat me in hoofdzaak overkomen is. Ik verliet Batavia voor dit oord, omdat ik 't daar aflegde tegen de hitte, en nog geen maand was ik hier of ik liep die longontsteking op. Denk je eens in: al jaren heb ik bij je aangedrongen, met Jan, Sander en iedereen, dat je je verzen verzameld zou uitgeven, en nu dit gebeurt... was ik haast de eenige geweest die 't niet meer gezien had! Ik begin nu te begrijpen, waarom ik toch maar gespaard ben.

Onze plannen zijn en blijven vaag. Terug? niet terug? Het hangt niet alleen van onszelf af. Daar schrijf ik nu maar niet over; Jan Gr. houdt je wel op de hoogte van die schommelende aardigheden, en als we werkelijk teruggaan hoor je 't natuurlijk. Met mijn herstel gaat het langzaam: het seizoen is op 't oogenblik allerellendigst voor zooiets en heusch, naar dit Zuiden hoef je geen heimwee te hebben. - Maar och, als je hier wàs, zou ik toch wel aardige wandelingen met je doen. 's Morgens is het meestal best.

Ook ik denk soms aan Gistoux,5743 al heb ik 't ook daar vaak genoeg beroerd gehad. Maar zoo'n wandeling als wij eens samen deden naar Bonlez, weet je wel? toen we even voorbij 't kerkje op een bank bier hebben gedronken en toen 't landschap vóór ons me juist zoo aan Indië herinnerde - dat blijft onder mijn liefste herinneringen.

Tot later eens. Maar schrijf me weer: hoe jullie 't maken en alles! Ik heb toch op je laatsten brief, uit Batavia nog, geantwoord. Heel veel hartelijks van ons aan jullie en geloof ook mij in trouwe - en reeds oude! - vriendschap

je E.

5740Jan van Nijlen, Gedichten 1904-1938. Maastricht & Brussel 1938.
5741‘Aan E. du Perron’. In: Jan van Nijlen, Verzamelde gedichten 1903-1964. Amsterdam z.j., p. 391.
5742‘Doodendag te Calevoet’. In: Gedichten 1904-1938, p. 195-196.
5743Van Nijlens eerste regel van ‘Aan E. du Perron’ luidt: ‘Ik denk zo vaak nog aan Gistoux’. DP's herinnering in deze alinea is anders verwoord in zijn recensie (zie Vw 6, p. 353).
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie