Bijlage 1b

P.A. Beynon, ‘Kangean in nieuwe banen geleid’ in Weekblad voor Indië 16 (1919-1920) 14 (13 juli 1919), p. 178-179, bij 4115. De vier foto's bij dit artikel kunnen hier niet gereproduceerd worden.

Kangean in nieuwe banen geleid.

Een artikeltje in dit Weekblad behandelde enkele bezienswaardigheden der Kangean-archipel, in het bijzonder in verband met het touristen verkeer.* Het volgende stukje heeft echter ten doel de rijkdommen van dezen archipel meer bekend te maken.

Het is, alsof tot heden toe alle middelen te baat werden genomen deze zoo interessante eilanden groep onbekend te houden. Het tegenwoordige Gewestelijke Bestuurshoofd, Mr. S. Cohen is echter van meening, dat deze nog zoo onbekende eilandenwereld door openstelling aan de vergetelheid moet worden ontrukt, voorwaar een kloek besluit, waarvan binnen afzienbaren tijd de Kangeaner de vruchten zal genieten! Binnen een overzichtelijken tijd zal het particuliere initiatief alhier de vrije hand worden gelaten. Hoevele duizenden bouws grond zullen dan kunnen worden uitgegeven in erfpacht!

De klappercultuur is hier nog steeds bevoorrecht; geen plaag van eekhoorns, torren of wilde varkens; die is hier onbekend.

Het zuidelijk deel van het groote eiland bevat duizenden bouws sawah's, ofschoon irrigatie er nog onbekend is. Ja, zelfs zal het in den toekomst wellicht mogelijk zijn, Oost-Madoera in tijden van nood te voorzien van padi uit de Kangeangroep.

De visscherij in de Sapekensche wateren, die voor den Inlander schier volmaakt te noemen is, werpt enorme winsten af.

Hoe gemakkelijk zou ook hier voor particulieren een arbeidsveld kunnen worden gevonden, bijv: verkoop van touw, pik, spijkers, zeildoek, blik en andere voor de visscherij bestemde artikelen. Honderdduizenden klapperboomen leveren jaarlijks den Javaanschen Oliefabriéken goeden grondstof, terwijl Inheemsche oliepletters een deel van het jaar de handen vol hebben met het pellen, drogen en verwerken van kesambi-pitten. Kangeans bosschen bevatten enorme hoeveelheden kesambi-boomen, waarvan de hoeveelheid pitten geschat moet worden op 6- tot 10000 pikol per oogst.

Op Soerabaja wordt voor dit product een goed afzetgebied gevonden.

Een eilandenbevolking, zooals hier gevonden wordt, zoekt haar afzetgebied van producten ‘over there’ en tracht, waar ze kan, de verkeersmiddelen zoo volmaakt mogelijk te maken. Sapekeners of liever genoemd Kambangers, hebben de bouw van visschersprauwen, soppeks en lemesas tot een zeer groote hoogte opgevoerd.

De grootere voor de vrachtvaart zoo noodige prauwen, padawa's, lemesa's en palari's komen van Makassar en worden grif voor vijfhonderd, zeshonderd, ja duizend gulden aan Kambangers verkocht.

Plaatsgebrek en het gemis aan een leerschool voor de scheepsbouw zijn oorzaken, dat ook deze genoemde prauwen in de Sapekensche archipel niet kunnen worden gebouwd.

Toch breidt de visschersvloot zich geleidelijk uit. Het afgeloopen jaar waren natuurlijk de tijdsomstandigheden de rem voor een grootere uitbreiding, maar toch bestaat deze vloot nu reeds uit 103 pedjala's, 18 djoekongs en ongeveer 600 soppeks. De jaarlijksche verkoop van ± 1 500000 KG visch bedraagt ongeveer ¼ millioen gulden en dan nog onder vrij moeilijke omstandigheden door dure grondstoffen.

Ter opheldering diene nog de mededeeling dat de visch door de visschers zelf wordt geconserveerd, waarvoor een nu pas uitgebreid inzoutingsetablissement, dat tevens los zout verstrekt, de noodige ruimte biedt voor het opbewaren en het vervaardigen van pindang (gezouten en gekookte visch en kannas) terwijl de pajangvisch, dagen zeilen van Sapeken, reeds in de prauwen, direct na de vangst, gezouten wordt.

De Sapekener is - hetgeen uit bovenstaande cijfers duidelijk genoeg blijkt - door de visscherij een onafhankelijk, welgesteld burger geworden; vrij in zijn spreken, toch ietwat achterdochtig, maar uiterst slim.

Merkwaardig is het, dat zij, ofschoon zij zelf meestal wel een beetje geld bezitten, toch liever van Chineezen van Bali geld leenen, om daarmee hun bedrijf voort te zetten, dan met eigen geld te beginnen: ze noemen zich al heel gauw arm.

Zoo vertelde me een tijdje geleden een Kambanger, dien ik aanzegde zijn schuld te voldoen, dat hij arm was, doch dat hij moeite zou doen om zijn gouden djimats, vijf en twintig dollarstukken en gouden sieraden te verkoopen, welke slechts een bedrag vertegenwoordigden van f 1750 terwijl hij mij dringend verzocht, hem aan geld te helpen, wanneer het niet genoeg was. Zijn schuld bedroeg niet meer dan 300 rijksdaalders!

De standaardmunt is hier de rijksdaalder, alles wordt daarin uitgerekend, doch er moet zoowel mogelijk in goud betaald worden.

Er is dan ook zeer veel goud op dit kleine eiland te krijgen: kinderen van 5 tot 8 jaar krijgen veelal geen jakje aan: dat wordt zoo gauw vuil en slijt zoo erg! Het liefst loopen ze rond slechts getooid met een gouden halssnoer, waaraan dan nog een tiental gouden munten worden gehangen. Toch noemen ze zich arm! Het is met hen als met dien Amerikaansche studievriend van me, die te Little Rock (New Orleans) eigenaar van een Cotton-estate was, en die na terugkomst in Nederland beweerde, dat hij in het geheel niets bezat, hoewel hij een millioen dollar op de Cincinnati Trust Bank had staan!...

Een mooie karaktertrek is, dat de Sapekener niet naar zijn stadje terug durft varen, alvorens een mooie winst te hebben geboekt, uit vrees van door zijn vrienden daarvoor scheef aangekeken te worden. Zoo bleef een rijk Kambanger acht maanden weg, omdat hij een groote partij visch had gekocht voor f 5. de pikol, terwijl de verkoop ervan slechts f 12,50 bedroeg!

De huizen zijn er alle op palen gebouwd en zoo mogelijk geheel van zink opgetrokken. Ook deze verraden duidelijk de rijkdom van het volk.

Van de geheele Kangeangroep werd tot heden toe systematisch alle bekendmaking geweerd. Lof daarom den tegenwoordigen resident, die Kangean uit de vergetelheid wenscht te rukken, en het in nieuwe banen wil leiden!

Het laatste bezoek in gezelschap van Mevrouw Cohen, den Assistent-Resident en eenige hooge gasten, aan dezen archipel gebracht, leidde den resident tot volharden bij zijn voorgenomen plannen.

Kangean herbergt nog veel nieuws, de bosschen werden kortgeleden door den botanist van de Java-flora in onderzoek genomen, merkwaardige nog onbekende, zeldzame en ook tevens alleen op Kangean voorkomende planten werden meegenomen om ze in den plantentuin van Buitenzorg op te kweeken. Bosschen Phalaenopsis amabilis (anggrek boelan) behooren tot de meest alledaagsche vondsten.

Er is nog veel om over te verhalen, de kleurrijke zeetuinen ten Noorden van het eiland Saeboes, de schildpaddenteelt te Sapeken, penjoe's van 1 meter diameter, die slechts twaalf - twintig gulden kosten, en last not least de oorsprong van alles, wel de minst populaire, maar toch zeer belangwekkende geschiedenis van Kangean, waarover in het geheel niets, ook zelfs niet in de Javaansche en Soemenepsche Babads geschreven staat, kan weldra worden bekend gemaakt, hoewel slechts uit overlevering bekend, en door ouden van dagen oververteld, doch een geschiedenis, die gestaafd wordt door bewijsstukken in den vorm van graven, welke voorzien zijn van grafschriften, door mij in een der desa's in West-Kangean door een toeval gevonden.

P.A. Beynon.

*Zie No. 4 van het Weekblad voor Indië dd. 4 Mei 1919.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie