[p. 625]

Nawoord

om de recensenten, die over 't algemeen niet lijden aan overmaat van onderscheidingsvermogen, wat op weg te helpen, voor het geval zij deze brochure, behalve onfussoenlijk, zonderling zouden vinden.

Ik geef dit strafwerkje uit, in afwachting van nog een Wrekende Schoondochter - het wordt een soortnaam. Met de Multatuli-verachting onder het ware Fussoen - elk van die dames en heren zeer “superieur” aan die grote schrijver als mens! - zal het wel niet gauw uit zijn. Mogen brochures als deze er dan toe bijdragen de goeden van de kwaden te scheiden. Die dames en heren voelen zich zo prettig bij elkaar, en ver van Multatuli's gezelschap; wij blijven ons zo prettig voelen bij Multatuli, en hoe verder die dames en heren daarbij van ons af komen te zitten, hoe volmaakter deze gewaarwording. Multatuli zelf heeft werkelijk niet genoeg ingezien, wie hij als bewonderaars niet kon toelaten. De Wrekende Schoondochters, die reeds Nageslacht zijn, zorgen hierin voor zuiverheid.

Wat mijzelf betreft, deze uiting blijft mijn productie getrouw. Ik ben nu 40; van de werken van mijn jeugd spreek ik nog niet eens; maar Het Land van Herkomst, het Scheepsjournaal van Arthur Ducroo, mijn 3 boeken over Multatuli als indisch ambtenaar, mijn artikelen in het indische blad Kritiek en Opbouw, Schandaal in Holland, en nu deze brochure, het is één lijn en houdt in één opzicht nauw verband met elkaar, het zijn even zoveel huldeblijken, op mijn manier, aan het Fussoen. Ik hoop toch nogeens rust te vinden vóór mijn 60e jaar.

Op de machteloze vragen van zekere recensenten, die zelf altijd op 20.000 mijl van elke letterkundige betekenis leefden, “of wij niets beters te doen hebben” en “of wij de literatuur niet liever wat zouden verrijken”, dit antwoord: Wij hèbben wat beters te doen, wij doèn zelfs dat betere, maar dit is zo nuttig voor de onderscheiding (zie boven). Brochures als deze zijn dus tenslotte een veel groter verrijking voor onze letter-

[p. 626]

kunde dan werkjes als Het Bruidspaar van Nederland, of zelfs als Hilde en Bartje. Men moet zich in de onnozelheid verheugen van-laat ons maar weer zeggen de heer Uyldert of de heer Hans om daar ook maar een seconde aan te twijfelen.