Louis-Ferdinand Céline: Voyage au bout de la nuit

Céline, anders gezegd: dr Destouches, assistent in een volkshospitaal en dokter in een armenbuurt, tot op gisteren onbekend, is door dit boek, dat de prix Théophraste Renaudot verwierf na als bij ongelukkig toeval de prix Goncourt te hebben gemist, meer dan de winners der andere prijzen op dit ogenblik de naam van het parijse literaire seizoen. En terecht: want zijn boek is niet alleen in de seizoen-zin een ‘gebeurtenis’; sinds tijden heeft in Frankrijk geen schrijver zich opgedaan met een zo sterk temperament, een zo eigen toon, een zo bijzonder karakter. Het boek van meer dan 600 pagina's kleine druk heet ‘roman’ zoals alles ‘roman’ heet; het is in werkelijkheid een lappendeken van waarschijnlijke en onwaarschijnlijke avonturen, in de ik-vorm verteld door iemand, die alle recht scheen te hebben om in de oorlog een streep door de hersens op te doen, en wiens krankzinnigheid het karakter heeft aangenomen van een ongeneeslijke, en zelfs niet te verzachten, levenswalg. Als men het boek als een roman beschouwt, dan stamt het in zekere zin af van al de grote schelmenromans der wereldliteratuur, van de Satyricon van Petronius over Quevedo's Don Pablo en Le Compère Mathieu van l'Abbé Dulaurens tot de Moravagine van Cendrars; maar men heeft hier als verhaaltrant de volle directheid van het gesproken woord, en wat meer zegt, van een verre van gekuist argot. Het vermoeiende van een dergelijke opzet, en de grenzen ervan, liggen juist in het te zeer gesprokene: niets veroudert zo snel als het argot, niets slijt zo snel als de overvloedig gebruikte krachttermen, en al slaat men de handen ervan in elkaar

[p. 53]

hoe een man van bij de veertig zoveel juveniele razernij in het spel kan brengen - en dat 600 bladzijden lang - tegen de mensheid en de wereld, in het belang van Céline's haat zelf ware het beter geweest wanneer hij geleerd had zich te beheersen. Men zou zich dit boek, dat reeds zo verwoed en fel is, nog doeltreffender en gevaarlijker kunnen denken, hoe vreemd dit de weldenkende lezer ook lijken mag: wanneer de schrijver, inplaats van de gek Bardamu als vertolker van zijn gevoel te nemen (want de vermomming is practisch, maar meer ook niet), zichzelf had uitgesproken - gesteld dat hij de onafhankelijkheid daartoe bezat. Bardamu, wiens visie op mensen en dingen wanhopig monotoon is, want de oorlog zowel als Afrika, Amerika zowel als ieder ander decor, en onverschillig welke de wereld is waarin hij terechtkomt, leger of wildernis, boot of hospitaal, alles is even grondig corrupt en walgelijk, pover en troosteloos, en het opium dat hij ertegen vindt met zijn visie volmaakt in harmonie - Bardamu, die alles in één zak gooit, heeft het excuus van zijn door de oorlog bedorven brein. Met dr Destouches zou het lichtelijk anders hebben kunnen zijn; wanneer hij minder ‘temperamentrijk’ en met grotere helderziendheid zijn bezwaren tegen de wereld had geformuleerd, ware het in de subjectieve vorm van zo rijke persoonlijke ervaring, zijn boek had een minder koortsige literatuur, een overtuigender aanklacht opgeleverd. Zoals het is, mag men het niettemin bewonderenswaardig noemen, heeft men te erkennen, of men ervan houdt of het verfoeit, dat men hier te maken heeft met een brok werk dat niet dan met de grootste opofferingen tot stand kon worden gebracht, en dat de keurig in elkaar gezette, min of meer subtiele, min of meer gedistingeerde producten van duizend-en-één auteurs ‘van naam’, èn qua kracht èn qua inzet veruit overtreft. Het kan op ketterij lijken, maar men zou er die fameuze Geschiedenis van San Michele naast kunnen zetten, die andere halve mémoires van een geneesheer, waarin licht en duister elkaar zo gevoelig afwisselen (het duister tot schrik toch van menigeen), en dr Axel Munthe naast dr Destouches werd volledig wat hij

[p. 54]

in de grond van de zaak altijd was: een gezellige praatvaer, en de zwartste grotten van zijn wereld worden hiernaast een tot dromen nodende schemer. Zij, die Céline nu nog lezen willen, zijn gewaarschuwd.