Thierry Maulnier: La crise est dans l'homme

Als Thierry Maulnier werkelijk pas 22 jaar is, zoals men zegt, is hij een buitengewoon zekere en krachtige geest; een opstandig gemoed wellicht (hijzelf zou tegen deze qualificatie niets kunnen hebben), maar het type ook van een ‘tête bien faite’. De essays, die hij onder bovenstaand opschrift heeft verzameld, zijn merkwaardig helder geschreven, en ofschoon zij tenminste evenveel met de politiek, of althans met de historie van de tijd, te doen hebben als met literatuur, zij blijven tenslotte de kroniek van een strijd die op een tussengebied gestreden wordt: de wereld der ideeën, zegt hij zelf ergens. Een nationalist en overtuigd Fransman, wat zijn politieke overtuiging aangaat, verwijdert hij zich nochtans van iedere vulgaire actie, door doelbewust de kant van het geestelijke uit te gaan; de waarde van de mens, die hij door de komende wereldvorm bedreigd acht, is voor hem die van de cultuur, van een hoger egoisme, van het individu, maar dan niet genomen in de kleine betekenis. Zijn boek werd een van de helderste overzichten door deze tijd opgeleverd; en wat er doctrinair in is, vergeet men gemakkelijk, naast het waarachtige accent van protest, het weloverwogene, gecultiveerde en niettemin wan-

[p. 64]

hopige, dat zijn houding karakteriseert. Hij staat voor een groot deel van de hedendaagse jeugd, die heeft leren begrijpen dat achter de anarchistische opstandigheid een nieuwe staatsvorm zich opdringt, dwingender, onverbiddelijker dan de vorige, en die (wat misschien nog nooit gebeurd is) het enigmenswaardige van de mens opeist, opslorpt, tot rantsoen maakt. Het individu buiten de gemeenschap is een valse stelling, maar als de gemeenschap voor een beetje meer comfort zo maar geheel-onszelf vraagt, is dat te veel, luidt zijn redenering; de mens onderscheidt zich niet van het dier omdat hij wat beter eet en slaapt. Tegen Ford en tegen Stalin, schijnt deze jeugd front te willen maken. Waar Maulnier polemiseert, bijv. wanneer hij Berl eerst belachelijk maakt, daarna weerlegt met een onontkoombare ideologische kracht, is hij werkelijk eersterangs; en tot de scherpste samenvattingen van het tijdsgebeuren behoren zijn essays Pour que demain ne vienne pas, A la recherche d'un avenir, en de werkelijk meesterlijke inleiding van deze bundel. Literair gesproken is hij nogmaals in verzet: tegen de na-oorlogs-mentaliteit, het gebrek aan ernst, de pose in de kunst; ongewoon ernstig, omdat het ogenblik het vraagt, en ook omdat de gehele mens weer in het spel moet worden gebracht. Zijn verschillende appreciaties van Malraux, Bernanos, Arland, zijn verachtelijke behandeling van de naturalistische grammaticus Thérive en de schrijver-voor-de-grap Delteil, geven als het ware een balans van een voorbij tijdperk voor een nieuw. Het bij de haard zitten in deze tijd is voor de schrijver die zich respecteert ondoenlijk, de strijd een eerste vereiste; het geldt de mens: niet de primitieve, maar die van Pascal, Dostojevsky, Nietzsche. Men kan geen ogenblik twijfelen over de middelen van Thierry Maulnier, al mag men vrezen dat de tijd hem niet aan het woord zal laten komen, zoals hij het verdient. Hoe zal zijn volgende boek zijn? nòg geestelijker, of reeds meer vervlakt tot een journalistieke bedrijvigheid? Want er zijn twee kansen voor een jonge man van deze ernst, intelligentie en cultuur, - of zelfs drie: hij kan de denker worden, laat ons zeggen de Maurras,

[p. 65]

van zijn generatie; of de bezadigde criticus van het serieuze critische feuilleton, de Paul Souday. Hij kan ook ondergaan in een schare van militante anoniemen, een intelligenter camelot du roi worden dan een ander, die alleen uit zal blinken wanneer hij niet alleen geestelijke en literaire, maar ook politieke wapens bezit, en een ‘chance’ die meer van de tijd afhangt dan van hemzelf.