André Breton: Point du jour

André Breton neemt - sinds zijn vriend Louis Aragon tot het meest conformistische, d.w.z. ‘stalinistische’ communisme is overgegaan - een wat zielige plaats in, als enig overgebleven leider van wat overgebleven is in de groep van franse surrealisten. Deze bundel, die een reeks opstellen verenigt van 1924-1933, geeft van het surrealistische standpunt, ook tegenover ‘bourgeois’-maatschappij en revolutie, een bijgewerkt en vaak slechts opgefrist overzicht. Breton kan men hier waarderen als voorman, ideoloog en kampioen van zijn groep, als gewoon essayist (hoewel als zodanig natuurlijk ook immer tot de groep terug te brengen) en een beetje als politicus. In dit laatste opzicht is hij natuurlijk ‘revolutionnair’, maar welk een verschil met de zich aan Moskou onderworpen hebbende ex-medeleider Aragon, die nu als met masochistisch pleizier - zou men in surrealistische kringen zeggen - zijn oude talent geweld aandoet om als sovjet-schrijver binnen het collectieve programma te blijven. Breton blijft protesteren, en met werkelijk meer dan goed recht, tegen de vulgaire en vulgariserende procédé's van l'Humanité; hij blijft tamboereren op het verschil tussen politiek en kunst; hij beperkt dit laatste weer

[p. 160]

tot zijn wel heel eigenaardig groepsbegrip, maar ieder heeft zijn oogkleppen; en tenslotte is het niet onamusant als men er weer eens aan herinnerd wordt dat de communist Barbusse niet een zo groot kunstenaar is als zijn geloofsgenoten het wel willen doen voorkomen.

André Breton heeft een zeer eerbiedwaardig intellect en enige schrijversgave; hij lijdt ook aan een ietwat schoolmeesterachtige oversubtielheid, die zijn betoog vervelend en langdradig maakt - ‘guindé’ is het juiste woord: ‘opgeprikt’ - waar het achteloos en toch frappant had moeten zijn. Er is altijd iets van de schoolmeester geweest in deze hoofdman, en een groot kunstenaar is hij zelf - zij het dan als tegenpool van Barbusse - zeker allerminst. Zonder beledigend voor hem te willen worden, want werkelijk, in zijn wat geïsoleerde en verlaten positie schuilt iets van bittere grootheid, kan men hem toch voorstellen als een soort intellectueler Mrs Baker Eddy van zijn nieuwe leer; hij heeft nu eenmaal met Soupault enige jaren geleden de ontstellende ontdekking gedaan van het ‘automatische schrift’, die voor hem èn onuitputtelijk èn nog steeds lang niet genoeg erkend blijkt te zijn. Dit automatisch schrift immers, legt hij nog steeds met ijver uit, is een sleutel tot de verste gebieden en veel meer dan een vermaak voor het mensdom, want, automatisch schrijvend, heeft men toegang èn tot de andere wereld èn tot de poëzie; bovendien wordt dit automatisch schrift niet onbewust bedreven en mechanisch, zoals dat bij mediums placht te gebeuren, maar bij vol of althans half bewustzijn, en het is bijgevolg een uitvinding voor iedereen. Het eminente practische belang van deze uitvinding overtreft verre dat van een gezelschapsspel; als men André Breton vroeg of hij dit bijzondere schrijfgebeuren gelijkstelde met tafeldansen, zou hij ongetwijfeld met ergernis antwoorden dat het iets veel rijkers en hogers is. Breton is er niet ver van af een medium te verachten dat in trance griekse verzen oplevert, terwijl het logischerwijs niet eens behoorlijk zou moeten spellen; maar de bewust te ontsluiten wonderwereld van zijn automatische methode neemt hij op zijn minst zo erg

[p. 161]

au sérieux als andere leiders het bijv. het ‘klassebewustzijn’ doen.

Dit wil zeggen dat zijn bundel heel vaak lezenswaardig is en soms even wonderlijke als aantrekkelijke vergezichten opent, maar dat men voortdurend het gevoel blijft houden van in een doos te kijken, zij het dan een wonderdoos. Voor het intellect van deze essayist enz. blijft deze wonderdoos de vrijwillig gekozen gevangenis. Men kan dus een orthodox surrealist zijn - revolutionnair overigens en ‘anti-bourgeois’ - zoals men een orthodox marxist zijn kan; het is misschien jammer, maar na deze bundel onomstotelijk. Het beste opstel dat er, als essay beschouwd, in voorkomt is een studie over Achim von Arnim, wiens wonderwereld als superieur aan die van Hoffmann wordt voorgesteld en waarin enige trekken van Goethe's kleinzieligheid voorkomen.

Een lijn ter verdere politieke oriëntatie bevat het boek ook voor surrealisten, dunkt mij, niet. Misschien is Breton sindsdien toch verder gekomen op het terrein der revolutionnaire oppositie; maar of de om hem gegroepeerde kunstenaars bij de wonderdoos zullen moeten blijven zweren of zich eens nog zullen overgeven aan bijv. het trotskisme is een probleem dat in een volgend boek zal moeten worden behandeld.