Félix de Chazournes: Jason

Dat ook in Frankrijk het korte verhaal van node heeft naar voren gebracht te worden, bewijst een reeks als ‘La Renaissance de la Nouvelle’, door de N.R.F. begonnen onder leiding van Paul Morand, en waarin men zelfs de laatste, tot dusver onvertaalde resten van Edgar Poe heeft bijeengebracht, onder de alleszins verlokkende titel Le Sphinx et autres Contes bizarres.

De novellenbundel Jason van Félix de Chazournes is een debuut en draagt boven de vaag-mythologische, nog een andere, geografische titel: Portrait des Tropiques. Het is goed dat Félix de Chazournes zijn boek niet in Holland heeft uitgegeven, want de helft van de recensies eraan besteed, zou gevuld zijn met pijnlijk-gespannen meditaties en probleemstellingen over het feit of van de tropen wel een ‘portret’ te maken is en of dit ‘portret’ dan wel te erkennen valt als ‘novelle’ of als ‘ver-

[p. 184]

haal’. Als een recensent, vol goede bedoelingen overigens, niet veel weet, en niet veel wetende niet veel te zeggen weet, is het minste wat hij doen kan: de lesjes repeteren die hij wel weet. Hij leert er zichzelf en de auteur niet veel mee, maar hij richt zich dan ook kennelijk tot een lezer die - als het geluk een beetje wil - nog wat minder weet.

Félix de Chazournes, die met de franse critiek te doen heeft, is met rust gelaten over de eigenlijke aard van zijn eersteling. Jason - men begrijpt dat men met een reiziger kennismaakt, misschien met een avonturier. De titel had nòg symbolischer bedoeld kunnen zijn, maar in het gegeven geval wordt men niet teleurgesteld: er komt een ‘ik’ voor in deze vijf verhalen, een ‘ik’ die reist, die mysterieuze ‘zaken’ doet, die even mysterieuze, om niet te zeggen vage avonturen beleeft. Deze ‘ik’, die in zijn verleden officier van de Spahi's geweest kan zijn - helemaal duidelijk is het niet, maar gezien de bepaalde gevoeligheid van de verteller is er alle kans op - is misschien Félix de Chazournes zelf; een feit is dat hij een deel van de reis doet in gezelschap van niemand anders dan Paul Morand. Deze ‘ik’, die alvorens met Paul Morand te reizen, ongetwijfeld veel van diens verhalen geleerd heeft, beleeft liefdesgeschiedenissen van het 20e-eeuwse soort, d.w.z. van een soort dat zich liefst zoveel mogelijk ‘en marge’ van de liefde afspeelt. Grote gebeurtenissen zijn er niet; onbelangrijke details vele; er is een voortdurend draaien om waar het op aankomt, misschien ter wille van het mysterie, maar het mysterie lijkt helaas voortdurend op een zeepbel waarvan de auteur de kleuren zo mooi wil maken dat hij er nog mee bezig schijnt, als de bel zelf allang uiteengespat is. Félix de Chazournes schrijft lang niet onaangenaam, mist allerminst wat men literair talent noemen kan, maar hij heeft oneindig minder te vertellen dan zijn pen geschreven heeft, en hij zou willen doen geloven dat hij veel meer verzwegen dan verteld heeft, wat alles bijeen het vervelende gevoel geeft van een groot tekort en het teveel van een auteur die nog minder te zeggen dan te vertellen heeft. Daarbij komt dat deze auteur soms roerend onhandig is. Cynisch

[p. 185]

op vertederde rhythm en (dit is een bepaald genre), blaast hij keer op keer zijn eigen luchtbel uit elkaar door een al te naief en grof effect.

Zijn verhalen heten: 1. Enchantement tropical; 2. Romance créole; 3. Les Fils de la Servante; 4. Aventure Vénézuélienne; 5. Nuits chaudes dans les Marécages. Ik schrijf deze titels expres over, omdat zij zeer duidelijk de inhoud van het boek weergeven, als men eenmaal weet hoe men ze lezen moet: het heeft niets te maken met de Island Nights Entertainments van een Stevenson, het is veel onhandiger, veel leger, veel slechter geschreven zelfs dan een goed reisverhaal van Paul Morand. Het derde verhaal - het meest ‘morandeske’ - is een eindeloos en vermoeiend gegoochel om één pover sloteffect, betreffende een mode-masochisme dat een modern kostschoolmeisje niet meer zou doen schrikken. In het ‘portret van de tropen’ kan men enige aardige beelden en bekoorlijke zinswendingen waarderen, maar de ‘ik’ van al deze reisverhalen is te naief zonder het te weten, wat een grotere garantie geeft voor zijn naiefheid dan voor zijn vertellerschap. Félix de Chazournes kan weldra een beter idee van zichzelf geven, want hij kondigt niet minder dan vijfboeken aan onder titels even aanlokkelijk als die van zijn eerste vijf verhalen. Zoiets zegt misschien ook niet veel, maar pleit bij een auteur toch voor een gelukkig temperament. In afwachting ervan, eindig ik deze notitie met aandacht te vragen voor een zeer superieur debuut in onze exotische literatuur, een verhaal dat een meer dan gewoon talent verried en dus door enige recensenten met de speciaal daarvoor benodigde botheid behandeld werd: Mijn Zuster de Negerin van Cola Debrot.