J. Slauerhoff: De opstand van Guadalajara

Dit is een nagelaten werk van Slauerhoff. Als men het niet wist, zou men het dienen te ontdekken aan de zorgvuldige

[p. 225]

correctie van de tekst, die enerzijds toch kenmerkende fouten liet staan, anderzijds àl te correct is, als bijv. in de schoolse plaatsing van komma's voor elke ‘die’ en ‘dat’, iets waaraan Slauerhoff zich nooit bezondigde. De stijl zelfs lijkt een beetje veranderd. Het is of Slauerhoff zich beijverd heeft om klassieker, soberder te schrijven; en men zou hier beschouwingen aan vast kunnen knopen over ‘een nieuwe lijn in zijn werk die door dit boek scheen te worden aangekondigd’, als men hem niet beter kende.

Want dergelijke nieuwe lijnen konden bij hem alleen instinctief ontstaan en voor zolang het duurde; hij was onberekenbaar in zijn werk als in zijn leven. Bovendien, in het ‘klassieke’ genre heeft hij niets beters gepresteerd dan het onovertrefbare Po Tsju I en Yuan Sjen bij de Yang Tse dat wellicht de meest geladen en toch in schakeringen complete inhoud geeft in een tiental pagina's die men zich voorstellen kan. En men zou kunnen opmerken dat de strakheid van de chinese gedichten die hij in diezelfde tijd vertaalde of zelf bedacht, hem tot een zo ‘klassieke’ prestatie moest leiden, maar dan dient men er weer woorden bij te gebruiken als: onderhuids, halfbewust, intuïtief.

De Opstand van Guadalajara, grotendeels geschreven toen hij arts was te Tanger, kàn geïnspireerd zijn door de vertaling waaraan hij toen reeds werkte van de mexicaanse revolutieroman van Martin Luis Guzman, In de Schaduw van den Leider. Maar Slauerhoff zou opgehouden hebben zichzelf te zijn wanneer hij, zelfs tot een gelijke conclusie gekomen als Guzman, niet een zo slauerhoviaans karakter - misschien is het juister te zeggen: een zo slauerhoviaans humeur - aan zijn verhaal had gegeven, dat de verwantschap nog maar op een enkel punt tot uiting komt. Niettemin, de kernachtigheid van Guzman, die wel bijzonder tot hem moest spreken, kan hem gebracht hebben tot zijn kortere en preciezere zinswendingen. Ik voor mij zou niet durven zeggen, dat het in dit geval een winst geweest is. De eentonigheid, die van Het Leven op Aarde bijv. een lang lied gemaakt heeft om te

[p. 226]

neuriën in de nacht, de poëzie in die evocatie van een China dat tegelijk op het echte China kan blijven lijken en toch door en door een droomwereld zijn van Slauerhoff, de zinneloze rondgang van alle leven op aarde door deze eentonigheid zo adequaat uitgedrukt, die - mocht zij de lezer onder het in zich opnemen zelf weinig prikkelen of schokken - achteraf, wanneer hij in zich opgenomen heeft, de nasmaak laat van iets unieks en groots, dàt slauerhoviaanse is hier wel wat verloren gegaan.

Wat in dit boek vooral nawerkt is de nutteloosheid van deze opstand van arme, halfvergeten Indianen, door de wrokkende eerzucht van een halfgekke priester en het messiaanse voorkomen van een halfdwaze landloper plotseling mogelijk gemaakt. Alles verloopt ook hier, en eigenlijk compleet in het groteske; steeds meer wordt deze ongerijmde woeligheid een boze droom gelijk, en de laatste vondst waartoe Slauerhoff's altijd wat sadistische wanhoop in staat was, blijkt te zijn: dat de landloper niet gekruisigd wordt, maar - een mislukte heiland zijnde - half gekruisigd, zodat hij later met zijn gezonde hand wat kruiden en met zijn gewonde de zegen mag uitdelen en zich laten fotograferen met de vreemdelingen die hem komen bezoeken. Eén slotpagina om alle droom en handeling, die er aan voorafgaan, definitief kapot te maken. Ook bij Guzman ontbreekt het operette-karakter van de revolutie geenszins, maar het blijft tevens verwoed en heroïsch. Bij Slauerhoff blijkt alles tenslotte een sinistere, half-godslasterlijke klucht te zijn geweest, een al te druk en dus niet vol te houden tijdverdrijf voor verhitte en opgehitste onnozelingen. Een boek om in totalitaire staten, die het bevuilde woord revolutie menen hoog te houden, de schrijver te doen executeren als gevaarlijk contra-revolutionnair.

Daarnaast - naast de tonelen van kinderlijke opstandigheid en sluw of naief spelen van eerste rolletjes - enkele prachtige toetsen van het decor waarin dit alles zich afspeelt, de mexicaanse staat Jalisco. Ziehier in enkele regels een onvergetelijk beeld:

[p. 227]

‘Het is een somber meer, de omringende bergen zijn bijna overal steil en zwart en schaars begroeid. Twee uur op het midden van den dag ligt het als een blauwe ovale spiegel blakend tusschen de heete hooge wanden, en de felle gouden zon staat er hoog boven en ligt er diep in. Daarna wordt het in een zon- en schaduwhelft verdeeld, zooals het amphitheater van een corrida. De schaduwhelft breidt zich snel uit en lang voor den avond ligt het meer al in duister gedompeld.’

Zoals dit boek voor ons ligt, is het nauwelijks een korte roman te noemen. Het is een lang verhaal, helaas niet helemaal geconcipieerd als zodanig, en het zou in een herdruk van Slauerhoff's Schuim en Asch kunnen staan, waar het dan echter niet tot het beste behoren zou. Vergeleken bij Larrios bijv. is het, als verhaal beschouwd, ondanks alle bondigheid van sommige details, flink uitgelopen. Slauerhoff had ditzelfde gegeven obsederender kunnen maken door slordiger te schrijven en de helft van het aantal bladzijden te vullen; ik weet wel, dat dit raar klinkt en misschien had niemand anders het gekund, maar hij nu juist wèl. Als roman - Slauerhoff heeft geen enkele zogenaamd ‘echte’ roman geschreven, maar méér dan het equivalent ervan qua ruimte en duur - doet het verengd en geknot aan naast Het Verboden Rijk en Het Leven op Aarde. Het grootste gebrek ervan is, dat het een tussensoort-ding is; niettemin is het de schrijver nog volkomen waardig, en men leest het met ontroering, niet alleen bij de gedachte dat hij de proeven ervan niet zelf meer heeft kunnen nazien, maar dat hiermee zijn werk werd afgekapt en ons de mogelijkheid ontnomen, verwachtend uit te zien naar een aanvullend deel. Want bij ieder auteur van betekenis hebben wij leren lezen als ging het om een deel der verzamelde werken, niet om elk boek apart.

Iemand die, zonder iets van Slauerhoff te kennen, op zoek naar ontspanning in een boekwinkel dit gele deeltje zou opnemen, weet niet wèlk een verlies voor de nederlandse letteren daarmee werd bezegeld. Misschien ook zou het hem niet veel kunnen schelen, of zou hij, daarom juist, het met dit ene boek-

[p. 228]

je ‘wel willen proberen’, om te zien of ‘die Slauerhoff nu werkelijk zo goed is’, en hij zou het lezen, juist wèl als boek apart. In dat geval zou hij Slauerhoff zéér onvoldoende leren kennen, maar hij zou een vreemd en boeiend verhaal verorberen, zeer suggestief geschreven, zoals dat heet.