Jan Engelman: Het bezegeld hart

Over Het Bezegeld Hart van Jan Engelman, verreweg de meest begaafde, de meest authentieke dichter ook, van alle katholieke jongeren (zoals wel niemand betwijfelt die zijn Tuin van Eros las), kan ik kort zijn. Na deze nieuwe bundel tweemaal te hebben gelezen, is het mij niet mogelijk er één gedicht uit te kiezen dat ik als een volwaardig gedicht van deze dichter erkennen kan. Ik weet niet wat Engelman gebeurd is, maar het is of hij, na volmaakt onverdiend door Menno ter Braak als typische ‘sierdichter’ geklasseerd te zijn, er zich toe had gezet die naam te verdienen. Zelfs waar hij actuele onderwerpen koos, als in de gedichten over het huidige Spanje, blijft het bij een oppervlakkig dichterlijk getint woordspel. Dit zijn niet meer de volkomen aanvaardbare ‘vocalises’, waarin hij soms zo prachtig slaagde (verzen die niet meer dan woordmuziek wilden zijn), dit is een vaag poëtisch bargoens, veelal 17e-eeuws aandoend, aan Vondel, Stalpaert van der Wielen of een ander ontleend, nergens overtuigend als getuigenis van Engelman's eigen, onvervangbare aanwezigheid. Bij een dichter van dit gehalte is zoiets niet onherstelbaar, maar toch beangstigend. Hier is dan toch één strofe, die men uit deze bundel citeren kan; als diagnose, zelfgericht, voorbehoedmiddel wellicht voor een volgende keer:

[p. 252]
 
Wie houdt de wolven buiten
 
als gij het zelf niet doet?
 
Wie zal de poorten sluiten,
 
wanneer de arglist woedt?
 
De leegheid der gebaren,
 
de zinloosheid van 't woord,
 
zijn grootere gevaren
 
dan krijg en broedermoord.