Jef Last: De vliegende Hollander
Zuiderzee.
Herziene uitgave met een voorwoord van André Gide

Men slaat De Vliegende Hollander van Last op en leest de beginregel: ‘Zwaar zwiepende golven, huilende wind, regenbuien uit een zwerk loodblauw en donker’.

Wat drommel, waar heeft men dat meer gelezen? Overal misschien, - maar is hij zelf niet al eens zo begonnen? Was het niet in Zuiderzee?

Juist heeft men een exemplaar in huis gekregen van de her-

[p. 448]

ziene uitgave van deze ‘documentaire’ roman. Men heeft er tot dusver alleen vlug de voorrede van gelezen door Gide, die voorrede die - komend van een Gide - haast inept te noemen is, iets als een mislukte poging om eens met de jeugd mee te mallen, een studentikoos-bohème-achtig praatje, waarin van Last weliswaar beweerd wordt dat hij alleen met Knut Hamsun is te vergelijken (alweer hoe mal!) maar waar Last toch eigenlijk te goed voor is - een te ‘ernstig schrijver’, al heeft hij mij bijv. nooit aan Hamsun doen denken.

Men slaat dat boek op, de bladzij na die kinderachtige voorrede. En men leest:

‘Zwart aanjagende golvenreeksen met wit schuim, nijdig opbeukend tegen de hoge Noordkust van het eiland’.

Hoe de kunst toch dwingen kan! Alleen zeer grote of zeer slordige schrijvers kunnen tweemaal een boek zo identiek inzetten zonder het te merken, of alsof zij het niet merken, of het eerst achteraf merkten, enz. Zouden uit deze zo verwante eerste zinnen dan ook logisch zeer verwante boeken voortspruiten, zoals weleens het geval bij Thomas Hardy is? Volstrekt niet, De Vliegende Hollander lijkt niets op Zuiderzee, althans heel weinig. Ik verklaar deze nonchalante bijna-kopie van een toch al niet zeer oorspronkelijke eerste zin door het euvel waarmee Last te kampen heeft: de haast waarmee hij werken moet. Een boek over de Vliegende Hollander al dadelijk beginnen met een zware zee, - is het niet het toppunt van gedrevenheid of nonchalance? Het publiek merkt het niet, wij ‘vaklieden’ schrikken er meteen een beetje van.

Overigens, als men het boek uit heeft, merkt men dat het begin niet zó de toon aangaf van wat volgt. Het gaat raar met deze Vliegende Hollander, nederlandse zeemanslegende bij uitstek. Toen Nijhoff zich er in verzen mee bemoeide, werd hij volkomen nodeloos gekoppeld aan middeleeuwse christelijkheden (aan bisschop Bonifacius, meen ik, want eerlijk gezegd ben ik de onzin vergeten); Last nu laat de verdoemde schipper eens in de honderd jaar aan land gaan, en voor hoe lang niet! - laat hem met zijn bemanning deelnemen aan de strijd

[p. 449]

van Cromwell, aan de franse revolutie en aan de russische. Niettemin meent hij blijkens zijn nawoord, dat hij goed werk verricht heeft met overal de juiste zeemanstermen te gebruiken, omdat dit ‘een verhaal is van en voor zeelieden’. Werkelijk, ook nu nog?

De gedeelten van het boek die op zee spelen, beslaan nl. nog geen derde ervan. Verreweg het grootste gedeelte speelt zich af aan land, in een geroezemoes van beeldenstormige, revolutionnaire en andere gevechten, een gewriemel dat, hoe pathetisch soms ook weergegeven, tenslotte vrij droog blijft, en waaruit eigenlijk geen enkel personage tevoorschijn komt, ondanks de gevoelens van de scheepsjongen Jonathan (de eigenlijke ‘held van het verhaal’) voor de drie-eenheid John, Jean en Iwan, door hem in deze drie bloedige warwinkels ontmoet. De verdoemde schipper zelf, Van der Decken, bestaat geen ogenblik, al heeft Last hem bedoeld als de demonische drager van de idee van het Recht, waarvoor in dit onnatuurlijk verlengd bestaan rusteloos gestreden wordt. Al worden Van der Decken's scherpe en strenge trekken hier en daar éven beschreven, al verneemt men op één bladzij terloops dat hij een hangsnor heeft, hij blijft een schim die om de zoveel tijd ‘geladen’ (àl te geladen en dus bijna symbolische) woorden spreekt, en die men niet kent. De enige personages die ietwat reëel worden, zijn de jonge Jonathan en zijn kweller Gerbrand.

Toch zou ik hier niet over dit boek schrijven, wanneer er niet iets goed in was. Na Last's Spaansche Tragedie, die ik voortga als verreweg zijn beste werk te beschouwen, heb ik met spanning uitgezien naar zijn verdere productie.

Het eerste boek dat zich toen aandiende, heette De Laatste Waarheid. Last heeft zich erover beklaagd, dat de critiek deze satire (tevens symbolische dramatisering van zijn wereldbeschouwing na zijn spaanse belevenissen) zo slecht verstaan heeft. Ik behoor ook tot degenen die er niets van begrepen hebben, vandaar dat ik erover zweeg. Ik heb een boek gelezen dat voortdurend de pijnlijke indruk gaf van leuk te willen

[p. 450]

zijn en maar niet leuk te kunnen worden; daar ik Last er niet van verdenken kon zoveel leukheid te ambiëren, vermoedde ik een verborgen zin, maar deze moest mij helaas verborgen blijven.

In dit boek nu, De Vliegende Hollander, zegt Last dat hij hetzelfde nogmaals gezegd heeft en nu beter begrepen hoopt te worden. Inderdaad eindigt dit boek, evenals het vorige, met de verklaring dat de Liefde het enige is dat telt op aarde. De Liefde het énige, na haat, opstandigheid tegen onrecht, strijdlust voor het recht, na een ondervinding die door alle denkbare moord en bloed is gegaan. Dat is zeer duidelijk nu; ziedaar dus Last's ‘Laatste Waarheid’, de slotsom van zijn ondervinding als frontsoldaat en revolutionnair.

De Liefde, - christelijke macht die tenslotte Jonathan redt en op de golven doet wandelen, wanneer Van der Decken met schip en bemanning als in die golven wordt opgelost. Als het verstaan hiervan door ‘de critiek’ Last werkelijk reeds rijkelijk belonen zou, zoals hij in zijn nawoord met al te grote bescheidenheid verklaarde, dan viel deze rijke beloning ditmaal niet moeilijk. Als het alleen dáárvan afhing, dan zou men De Laatste Waarheid als een mislukt boek mogen beschouwen, maar De Vliegende Hollander daarentegen als volkomen gelukt.

Helaas is dit het geval niet. Om deze Odyssee te land en ter zee, deze wanhopige kruistocht tegen het onrecht, waar te maken, in een boek van niet veel meer dan 200 bladzijden, moet men tegelijk uiterst geconcentreerd en visionnair kunnen schrijven, apocalyptisch en toch uiterst scherp beeldend, de massabewegingen zo krachtig de lezer weten in te prenten als de individuele gevoelens en avonturen. Hoewel Last bij ogenblikken stylistisch op zijn best is, is hij maar een heel enkele maal erin geslaagd het bovenstaande te benaderen. Wat het goede is in zijn boek, is de ‘grootse conceptie’, zoals dat heet; wat het fnuikt is, dat alles, ondanks alle moeite eraan besteed, cerebraal-symbolisch is gebleven, op het allegorische af. Last heeft voortdurend moeten ‘openteren’ (om een van zijn

[p. 451]

zeemanstermen over te nemen) tegen de ongeloofwaardigheid van zijn onderwerp. Om dit versnipperde geroezemoes en in zo klein bestek - niet in bijv. drie delen van 500 bladzijden elk - toch tot een duidelijke eenheid samen te vatten, zou Last hebben moeten beschikken over stijlmiddelen die hij bij lange na niet bezit, zou hij in één woord hebben moeten behoren ‘tot de allergrootsten’ (ellendige term, die hier toch vrij precies weergeeft wat bedoeld wordt).

Ik bedoel: gesteld dat iemand de symbolische betekenissen van dit werk had weten te kleden in een zo savoureus en golvend dichterlijk proza, zozeer vlees en idee tegelijk als Gide in Le Voyage d'Urien; de wriemelende scènes van moord en oorlog had weten te etsen met het sinistere clair-obscur, precies en spookachtig tezamen, van een Goya in zijn Desastres de la Guerra; het onwezenlijke, bovenaardse, de strijd met de wil van God, had weten te suggereren met de pathologische fantasie en het obsederend woordgebruik van een Gérard de Nerval - men ziet dat ik het onmogelijke vraag! - dan was het volkomen geslaagd.

Zoals het boek nu is, moet men Last misschien feliciteren dat hij zijn gedachte, via plechtige dialogen en soms op een zeker peil lang niet onverdienstelijke massa-tonelen, tot uitdrukking heeft gebracht, maar hem tevens troosten dat hij, als scheppend kunstenaar, door beide knieën is gezakt onder een taak die Van der Decken zelf, ware hij auteur geweest inplaats van schipper, vermoedelijk tot geen goed einde had gebracht.

Sommige goedkope effecten uit de traditionele ‘revolutionnaire roman’, of misschien is het beter te zeggen: sovjet-literatuur, spelen hem trouwens nog altijd parten, zo wanneer Jonathan op blz. 153 een dun straaltje bloed, dat uit de mond stroomt van een neergeschoten meisje, ziet worden ‘tot een donkere oceaan van bloed’, waarin de hele stad verdwijnt; wanneer dit typische cliché-beeld op blz. 156 nog eens met smaak herhaald wordt; en wanneer het op blz. 172 wordt omgezet in de traditionele ‘hoopvolle zin’, nl. dat dit bloed niet

[p. 452]

meer is de oceaan waarin alles verdrinkt, maar ‘veeleer het rood van de dageraad waarin de zon iederen nieuwen morgen opgaat’. Zolang Last met dit soort visionnaire literatuur genoegen neemt, is hij nog op mijlen afstands van wat de kracht uitmaakt van een Gide.

De Vliegende Hollander laat tòch een indruk na, die de moeite waard is: die van wat het boek had kunnen zijn. Zelfs die van de verschillende boeken die het had kunnen zijn. Het zuivere zeemansgedeelte bijv. heeft enkele goede plekken - denk aan de scène van Jonathan en Gerbrand in het z.g. kraaiennest in de mast - maar van een werkelijk geslaagde spookschip-sfeer is geen sprake. Wat op dit gebied bereikt is, in een wijdlopig maar niettemin volmaakt overtuigend ‘mystisch’ zeeverhaal als Melville's Moby Dick òf, in hoeveel geconcentreerder vorm maar als kunstwerk nog geslaagder, in Poe's Arthur Gordon Pym-boeken waaraan men toch onwillekeurig elk zeemansverhaal toetst dat dezelfde spookachtige bijsmaak hebben wil - daarvan werd hier nog niet eens de schets gerealiseerd. Last heeft zich indertijd met zekere minachting uitgelaten over de weinig-reële, de ‘kinderachtige’ zeeverhalen van Slauerhoff. Hij herleze het ‘kinderachtigste’ wat Slauerhoff op dit gebied gepresteerd heeft: De laatste reis van de Nyhorg en... lere ervan. Dit verhaal slaat, met vrij grove effecten toch, veruit alles wat op dit gebied in Last's boek met het grootse gegeven werd bereikt.

Het pijnlijke van dit nieuwe werk van Last is: dat het eigenlijk nog zo herinnert aan zijn Partij Remise. Het is zwieriger, krachtiger geschreven, niet meer zo in korte zinnetjes als voor het filmscenario, maar het blijft hetzelfde bijsmaakje houden van geromanceerd geschiedenisboek, leerboek voor de massa. Wil hij dat nog altijd? dan is hij hierin, alweer, geslaagd. De doorsnee door de wereldhistorie die De Vliegende Hollander op zijn manier is, de quasi-filosofische idee ervan, herinnert bovendien aan dat typisch mislukte werk waarin prof. Van Moerkerken voor de geschiedenis heeft willen doen wat Anatole France in Thaïs heeft gedaan voor de filosofie, aan het

[p. 453]

werkelijk nogal groteske Habhabalgo. Dit nu heeft Last zeker niet bedoeld. Hij leze Habhabalgo en lere daar ook van! Heeft hij misschien, als eertijds Vermeylen in De Wandelende Jood (een gegeven dat zich daar immers evenzeer toe leent als dat van de Vliegende Hollander) ‘alles wat hij wist’ in één boek willen prangen? Ik weet het niet en ik heb te veel sympathie voor Last om hem ongeweten dergelijke sombere kunstenaarsvergissingen toe te dichten, maar mocht ièts hiervan waar zijn, hij neme Vermeylen's Wandelende Jood op - dat in zijn soort soms toch wel ‘sterk geschreven’ is - en houde niet op te leren, in de zin die ik er zo juist aan gaf.

Na De Vliegende Hollander de herdruk van Zuiderzee te herlezen, is een verademing en een genot. Ondanks de verbeteringen die Last hier en daar in dit boek heeft aangebracht, is het nog altijd geen ‘meesterwerk’, maar het is echt, het is hier en daar sterk, het leeft, het is reëel, al is het dan vaak op de manier van de z.g. realistische arbeiders- en boerenroman. En de hoofdfiguren Auke en Theun worden ons heel wat nader gebracht dan Jonathan en Gerbrand. Een equivalent van de scène waarin door ‘de jongens’ met de putbaas (en diens vrouw) wordt afgerekend, rauw, brutaal, maar volkomen aanvaardbaar, zou men in De Vliegende Hollander vergeefs zoeken.

Maar Last's grootste literaire prestatie blijft zijn Spaansche Tragedie. Hier is hij precies zichzelf, en in de beste vorm: hier zijn stijl, persoonlijkheid, ondervinding, ongezocht en harmonisch één. Men heeft Last op grond van dit boek een bluffer genoemd: welk een slechte psychologie en hoe goedkoop! Soberder, echter, is Last juist in geen enkel ander boek geweest. De hollandse uitgave krioelt van de drukfouten; er zijn sindsdien vertalingen verschenen in het frans, engels, tsjechisch, pools, noors en esperanto, geen van àl deze uitgaven, de hollandse inbegrepen, is compleet. Alle uitgevers hebben gevraagd passages te schrappen en niet altijd dezelfde, wat ongewenst is, schijnt te variëren met de taal en het land.

Als om te bewijzen hoe weinig verspreid het esperanto is,

[p. 454]

werd in diè vertaling het minst weggelaten, of is het omdat esperanto wel een taal is, maar geen land? Hoe dan ook, een complete herdruk van De Spaansche Tragedie dient eens te worden verzorgd, en dan met veel meer ook van Last's auteurstekeningen, die alleraardigst zijn. En hij zou daar dan aan moeten toevoegen: de geschiedenis van het boek zelf, als een bijdrage tot de kennis der menselijke... voorzichtigheid.